61 resultados para onderzoek
em Open University Netherlands
Resumo:
Mooij, T., & Fettelaar, D. (2013). Observatie van voorlichtingslessen seksuele diversiteit in het Voortgezet Onderwijs: Een pilot onderzoek. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 52(6), 282-298.
Resumo:
Kloosterman, D. (2016). Tablets als Wondermiddel voor de Motivatie? Een onderzoek naar de invloed een gesloten tabletsysteem op motivatie van leerlingen. mei, 24, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.
Resumo:
In deze presentatie doet Jimmy Frerejean verslag van zijn promotieonderzoek. Hij legt uit wat de aanleiding voor zijn onderzoek was, welke onderzoeken uitgevoerd zijn, welke resultaten gevonden zijn, en welke implicaties dat heeft voor informatievaardighedenonderwijs in de praktijk.
Resumo:
De Groot, D. (2016). Flexibele Leerroutes voor Propedeusestudenten: Grounded Theory Onderzoek naar het Identificeren van Studentkenmerken in de Matching, ten behoeve van een Vraaggerichte, Gepersonaliseerde Leerroute in de Propedeuse Social Work. Juli, 26, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.
Resumo:
Kragten, L. (2016). Excelleren in een Passende Omgeving: een Verkennend Onderzoek naar Wenselijke Karakteristieken van Excellentieprogramma’s voor het Middelbaar Beroepsonderwijs. Juni, 21, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.
Resumo:
Wessels, N. (2016). Ik ben een gelukkeling! Exploratief Onderzoek naar het Geluk van Basisschoolleerlingen binnen de Schoolcontext. Juli, 26, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.
Resumo:
Kragten, L. (2016). Excelleren in een Passende Omgeving: een Verkennend Onderzoek naar Wenselijke Karakteristieken van Excellentieprogramma’s voor het Middelbaar Beroepsonderwijs. Juni, 21, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.
Resumo:
Het Koninklijk Nederlands Geleidenhonden Fonds (KNGF) heeft een 3 daagse cursus ontwikkeld waarbij zij ouders leren hun hond in te zetten ten behoeve van het autistische kind. Om de cursus te kunnen evalueren en het effect van een door ouders getrainde huishond in kaart te kunnen brengen hebben zij ouders op 3 verschillende momenten vragenlijsten laten invullen waarbij het alledaags functioneren en autismespectrum gerelateerd probleemgedrag van het kind en stress bij ouders in kaart zijn gebracht. Deze data zijn gebruikt om te onderzoeken of de aan- of afwezigheid van de hond van invloed was op het alledaags functioneren van het kind en of er in de maanden na het volgen van de cursus verandering optrad in de genoemde uitkomstmaten. Resultaten laten zien dat het alledaags functioneren van het kind in aanwezigheid van de hond beter leek te zijn dan in vergelijkbare situaties in afwezigheid van de hond. Tevens was in de maanden na het onderzoek een vermindering te zien van autismespectrum gerelateerd probleemgedrag. Ook het alledaags functioneren leek in de tijd te verbeteren, maar dit effect leek ook weer iets af te nemen. Het maakte voor de genoemde uitkomstmaten niet uit of de respondenten bij aanvang van het onderzoek al een hond hadden of pas later een hond kregen. Stress bij ouders nam significant af voor de groep die bij aanvang van het onderzoek al een hond had.
Resumo:
De laatste decennia is er in onderwijspraktijk en onderwijsonderzoek veel aandacht voor sociaal leren van (aanstaande) leraren als een stimulans voor hun professionele ontwikkeling. Bij het nastreven van innovatie in dergelijke lerarengroepen, blijkt faciliteren van belang. In deze studie is onderzocht op welke wijze lerarengroepen gefaciliteerd kunnen worden ter optimalisatie van de professionele ontwikkeling van de groepsleden. Hiervoor is gebruik gemaakt van een eerder ontwikkeld theoretisch kader met 4 dimensies en 11 indicatoren van sociaal leren. Het onderzoek is uitgevoerd in een lerarenopleiding primair onderwijs (pabo) waar groepen van pabodocenten, pabostudenten en leerkrachten primair onderwijs zijn gevolgd gedurende twee jaren in een enkelvoudige en meervoudige casestudie. Data zijn verzameld in de vorm van video/audio-opnames van de werkbijeenkomsten, het beantwoorden van reflectieve vragen, het volgen van de digitale leeromgeving en het uitvoeren van retrospectieve interviews. Op basis van kwalitatieve analyses is op diverse momenten samen met de groepsleden bekeken hoe de sociale configuratie eruit zag, of dit passend was bij de groepsdoelen en welke vervolgstappen wenselijk waren. De in deze studie ontwikkelde interviewleidraad blijkt een bruikbaar kwalitatief instrument in dit faciliteringsproces.
Resumo:
Presentatie over de doelstelling en aanpak binnen het Viewbrics-project (www.viewbrics.nl), waarin gekeken wordt naar het effect van het gecombineerd gebruik van tekstuele rubrieken met videovoorbeelden op de kwaliteit van de feedback, mentale modellen en het aanleren van een aantal complexe (21e eeuwse) vaardigheden (samenwerken, presenteren, informatievaardigheden) in het Voortgezet Onderwijs.
Resumo:
Aanleiding voor het onderzoek Deze scriptie sluit aan bij de afstudeerkring “effectieve verandermanagers”. Aanleiding voor dit onderzoek was de brede vraag “Wat onderscheidt een effectieve veranderingsmanager op het middenniveau in organisaties van een minder effectieve bij het implementeren van veranderingen?” Binnen deze brede vraag past de centrale vraagstelling in dit onderzoek: “Welke neerwaartse activiteiten oefenen middenmanagers uit in een sensemakingproces tijdens een verandering?“ Middenmanager Allereerst definiëren we het begrip ‘middenmanager’. De middenmanager bevindt zich op een kruispunt: In de verticale lijn tussen het topmanagement en de werkvloer, op de horizontale lijn tussen de diverse afdelingen (Nonaka,1994). Ten behoeve van mijn onderzoek sluit ik mij aan bij de positionering van Huy (2001). Hij plaatst de middenmanager 2 lagen onder de CEO en 1 laag boven lijnmedewerkers en professionals. In een veranderingsproces heeft de middenmanager verschillende rollen te vervullen. Deze verschillende rollen zijn, onder anderen, beschreven door Huy (2001) en Quinn (1998). Zij noemen: entrepreneur, communicator en therapeut, stimulator, mentor, innovator, bemiddelaar, producent, bestuurder, coördinator, controleur. De onderzoekers zijn het er over eens dat de middenmanager moet balanceren en doseren in de verschillende rollen om effectief te kunnen zijn in een veranderingsproces. Sensemakingproces Dit onderzoek probeert meer kennis te genereren over welke neerwaartse activiteiten middenmanagers uitoefenen gedurende een sensemakingproces tijdens een verandering. We definiëren het begrip ‘sensemakingproces’. Het sensemakingproces vindt plaats als mensen geconfronteerd worden met boodschappen of gebeurtenissen die nieuw zijn. Door met deze nieuwe informatie te kijken naar de bestaande werkelijkheid, is een bewustwording op gang geholpen die kan leiden tot verandering. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de activiteiten (wat doen middenmanagers op dagelijkse basis) van middenmanagers in sensemakingprocessen. Rouleau & Balogun (2007) hebben dat wel onderzocht en onderscheiden de volgende vier sensegivingactiviteiten: het uitrollen van netwerken; het distribueren van gedachten door het voeren van gesprekken; het identificeren van sociale en culturele systemen. Relevantie onderzoek De externe validiteit van het hierboven genoemde onderzoek van Rouleau & Balogun (2007) is echter beperkt, doordat deze is uitgevoerd onder een kleine populatie in Canada en het Verenigd Koninkrijk. Mijn onderzoek wil een bijdrage leveren aan de toename van de externe validiteit door te verifiëren of de neerwaartse activiteiten van de middenmanager die gevonden zijn in het onderzoek van Rouleau & Balogun (2007) middels een andere onderzoeksmethode en met een andere onderzoekspopulatie (de Nederlandse zorginstelling Tactus). Wat betreft de praktische relevantie kan gezegd worden dat mijn onderzoek meer inzicht geeft aan de middenmanagers in welke activiteiten zij uitvoeren of zouden kunnen uitvoeren. Zij kunnen zich bewust worden van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het sensemakingproces van hun medewerkers. Ik verwacht daarmee hun effectiviteit te vergroten. Centrale vraag en deelvragen Bij de centrale vraag kunnen de volgende deelvragen geformuleerd worden: 1. Wat is de rol van middenmanagers in een sensemakingproces tijdens een verandering? 2. Zijn de neerwaartse sensemakingactiviteiten van middenmanagers (uit de studie van Rouleau & Balogun, 2007) ook te identificeren zijn binnen één Nederlandse GGZ-stichting? 3. Zijn er andere neerwaartse sensemakingactiviteiten van middenmanagers te identificeren? Conceptuele model Het model dat de basis is voor de beantwoording van de tweede en derde deelvraag, is gebaseerd op de literatuur. In dit model worden de sensemakingactiviteiten van de middenmanager als een onafhankelijke variabele gezien die direct invloed heeft op het sensemakingproces binnen het team. Daarbij kunnen we enkele mediërende en modererende factoren onderscheiden. Als modererende factor noemen we, ten eerste, de mate waarin voor het teamlid het persoonlijke triggerpoint bereikt is. Hoe dichter genaderd, hoe meer kans op verandering bij dit teamlid (Kloosterboer, 2008). Ten tweede noemen we het sneeuwbaleffect van de positieve feedback (Kelman, 2005): hoe verder in het proces, hoe meer kans op verandering. Tenslotte noemen we als modererende factor het emotiemanagement van de middenmanager. Hoe meer de middenmanager in staat is de balans te vinden, hoe meer kans op verandering (Huy, 2002). Als mediërende factor kunnen we de horizontale sensegiving noemen, ofwel de sensegiving door peers (Balogun & Johnson, 2005). Deze sensegiving kan, los van de sensemakingactiviteiten van de manager een geheel eigen verandering op gang brengen. Het kan dus gezien worden als (een deel van) de verklaring voor het sensemakingproces binnen het team. Dit onderzoek beperkt zich tot het bestuderen van de sensemakingactiviteiten van de middenmanager en hun effect op het sensemakingproces binnen het team. In het onderzoek worden de modererende factoren en de mediërende factor dus niet meegenomen. Onderzoeksopzet Het onderzoek is opgesteld als multiple-case design, toetsend onderzoek. Toetsend, omdat de externe validering van de neerwaartse sensemakingactiviteiten van de middenmanager nog laag is. Het multiple-case design biedt de mogelijkheid om cases met elkaar te vergelijken en bredere steun te vinden voor de geformuleerde proposities. De voorgenomen bronnen waren een (één op één) interview met acht middenmanagers, een groepsinterview met meerdere medewerkers per middenmanager en documenten. De focus in alle interviews was de middenmanager en diens sensemakingactiviteiten. De opgevraagde en aangeleverde documenten zijn echter geen adequate bron van informatie gebleken. Resultaten De eerste deelvraag is beantwoord middels literatuurstudie. De onderzoekers zijn het er over eens dat de middenmanager moet balanceren en doseren in de verschillende rollen om effectief te kunnen zijn in een veranderingsproces. De tweede en derde deelvraag werden beantwoord middels een multiple-case design onderzoek. De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat de neerwaartse sensemakingactiviteiten uit de studie van Rouleau & Balogun (2007), inderdaad gevonden werden binnen de genoemde GGZ-stichting. De hypothese is daarmee geverifieerd. De derde conclusie is dat er geen andere neerwaartse sensemakingactiviteiten van middenmanagers zijn geïdentificeerd. Door de verkregen informatie over de vier sensemakingactiviteiten van middenmanager terug te brengen naar handelingsniveau, is zichtbaar geworden dat er verschillen zijn tussen de middenmanagers. De handelingen in gezamenlijkheid leidden wel tot de vier sensemakingactiviteiten. Discussie De casestudie heeft geen nieuwe activiteiten aangetoond. Dat maakt de definiëring van het begrip steviger. Door de vier sensemakingactiviteiten (Rouleau & Balogun, 2007) op een derde niveau op te delen in kleinere eenheden, draagt deze casestudie tevens bij aan een nadere definiëring van het begrip ‘neerwaartse sensemakingactiviteiten van de middenmanager’. Door de verduidelijking van het begrip is kwantitatief onderzoek beter mogelijk, waardoor nu ook causale verbanden tussen de neerwaartse sensemakingactiviteiten van de middenmanager en de sensemaking bij de medewerkers gemaakt kunnen worden. Aanbevelingen In een vervolgonderzoek zou het conceptuele model deels of geheel onderzocht kunnen worden. Met een dergelijk onderzoek, of meerdere onderzoeken zou meer duidelijkheid kunnen komen over de mate van invloed van de mediërende factoren en modererende factor op de sensemaking. Aanbeveling voor verder onderzoek is om de onderzoeksmethode te variëren of uit te breiden met bijvoorbeeld participerende observatie. Dan zou waarneming kunnen plaatsvinden vanuit het perspectief van een betrokkene (Yin, 2003). Een andere methode om de activiteiten beter te inventariseren is het laten bijhouden door managers van hun sensemakingactiviteiten. Een bijkomende propositie die dit onderzoek oplevert, is dat de relatie tussen al dan niet hebben van onbewuste kennis en het beschikken over ervaring als leidinggevende niet gelegd kan worden. Deze propositie zou verder onderzocht kunnen worden.
Resumo:
Born, A.(2016). Leren Aansluiten na de Internationale Schakelklas (ISK) Een verkenning van de aansluiting van curriculum en leerlijnen Nederlands en rekenen tussen de ISK en MBO/Entree opleiding. Mei, 17, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit
Resumo:
Lugtenberg, S. (2016)Welke Constructen Zijn van Invloed op Attitude van Leerkrachten om Samenwerkend Leren in te Zetten als Instructiestrategie? Mei, 17, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit
Resumo:
Toebosch, B. (2016). Percepties van Leerlingen uit het Voortgezet Daltononderwijs ten aanzien van Reflectie. Mei, 31, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit