39 resultados para Bicicletes tot terreny -- Amortidors
em Open University Netherlands
Resumo:
In dit onderzoek wordt geanalyseerd of het vergunningenregime van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de uitzonderingen op de vergunningplicht voldoen aan artikel 6 Habitatrichtlijn (HRL). Ook is onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn met het huidige vergunningenregime in artikel 19d, eerste lid Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). Er blijken enkele verschillen te bestaan tussen beide vergunningenregimes en de Wnb biedt meer mogelijkheden om activiteiten uit te zonderen van de vergunningplicht dan de Nbw 1998. Verder is de Wnb meer dan de Nbw 1998 in overeenstemming met de verplichtingen van artikel 6 HRL. Het gaat om drie aspecten die onder de Wnb beter zijn gewaarborgd. Daarnaast blijkt dat het vergunningenregime en de uitzonderingen in de Wnb in overeenstemming zijn met artikel 6, derde en vierde lid HRL. Wel kan in bepaalde gevallen de uitzondering op de vergunningplicht van de Wnb voor ‘bestaand gebruik’ leiden tot strijdigheid met artikel 6, tweede lid HRL. Om dit mogelijke probleem te voorkomen kan de wetgever ervoor kiezen om ‘bestaand gebruik’ niet langer uit te zonderen van de vergunningplicht in de Wnb.
Resumo:
In hoeverre zijn bepaalde omstandigheden van invloed op iemands welbevinden? En hoe belangrijk is iemands kijk op het leven (tijdsperspectief) daarbij? In dit onderzoek is onderzocht of er een relatie is tussen gezondheidsklachten en negatief affect. Daarnaast is gekeken of er een relatie is tussen een fatalistische kijk en negatief affect. Ook is onderzocht of fatalisme de relatie tussen gezondheidsklachten en negatief affect versterkt. De onderzoeksgroep bestaat uit personen van 40 jaar of ouder, zonder biologische en/of adoptiekinderen. Reden hiervoor is dat in de nabije toekomst een kwart van de ouderen kinderloos zal zijn, maar dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar deze groep. Voor deze survey is gebruik gemaakt van 3 gevalideerde, in het Nederlands vertaalde vragenlijsten: de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS), de MOS Short-form General Health Survey (MOS-20) en de Zimbardo Time Perspective Inventory (ZTPI). Deze vragenlijsten zijn, aangevuld met enkele andere vragen, als een samengestelde enquête op internet gezet en deze is door 136 personen, die voldeden aan de criteria, volledig ingevuld. Er zijn significant positieve relaties gevonden tussen gezondheidsklachten en negatief affect en ook tussen fatalisme en negatief affect. Beide relaties zijn reeds eerder in de literatuur gevonden en worden nu bevestigd voor deze specifieke groep van kinderloze ouderen. Er is geen interactie-effect gevonden tussen gezondheidsklachten en fatalisme in hun relatie tot negatief affect. Bij mensen met gezondheidsklachten en/of een fatalistische instelling kunnen gerichte therapieën en steun wellicht leiden tot minder negatief affect.
Resumo:
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar dankbaarheid in een Nederlandstalige populatie, ook de relatie tussen dankbaarheid en het hebben van intrinsieke doelen is niet eerder onderzocht. In deze cross-sectionele studie met behulp van een vragenlijst is onderzocht of de associatie tussen dankbaarheid en het hebben van intrinsieke levensdoelen gemedieerd wordt door de psychologische basisbehoeften: autonomie, verbondenheid en competentie. Aanvullend is er gekeken of er een positieve associatie is tussen het hebben van intrinsieke levensdoelen en het niveau van subjectief welbevinden. De onafhankelijke variabele dankbaarheid is gemeten met de GQ-NL. De mediërende variabele psychologische basisbehoeften is gemeten met de BPNS. De variabele intrinsieke doelen werd gemeten met de AI-index, deze werd zowel als afhankelijke als onafhankelijk variabele gebruikt. De afhankelijke variabele subjectief welbevinden werd gemeten met de items van de PANAS en de SWLS. De onderzoeksgroep (N = 218) bestaat uit een convenience sample van 48 mannen en 170 vrouwen, variërend in leeftijd tussen 20 en 74 jaar. De gerapporteerde gegevens zijn volgens het stappenplan van Baron en Kenny voor mediatie getoetst door middel van multiple hiërarchische regressie analyses en een Sobel test. De aanvullende hypothese werd getoetst door middel van een hiërarchische multiple regressie analyse. Uit de resultaten blijkt dat er sprake is van een positieve samenhang tussen dankbaarheid en intrinsieke levensdoelen, B = .326 (t = 5.36, p < .001), naarmate mensen hoger scoren op dankbaarheid streven zij meer intrinsieke levensdoelen na. Deze relatie wordt deels gemedieerd door de psychologische basisbehoeften, Sobel Test statistic: 2.06 (SD = 0.03), p < .05 . Daarnaast blijkt er sprake te zijn van een significante positieve samenhang tussen het hebben van intrinsieke levensdoelen en subjectief welbevinden , B = .197 (t = 2.80, p < .05). Naarmate mensen meer intrinsieke doelen nastreven ervaren zij een hogere mate van subjectief welbevinden. Dit onderzoek toont aan dat er een positieve associatie bestaat tussen dankbaarheid en intrinsieke levensdoelen, welke deels gemedieerd wordt door de psychologische basisbehoeften. Het nastreven van intrinsieke doelen draagt bij aan een hogere mate van subjectief welbevinden. Deze studie geeft inzicht in de werkingsmechanismen van dankbaarheid en biedt aanknopingspunten voor het inzetten van dankbaarheid in interventies om mensen te coachen richting het nastreven van intrinsieke doelen teneinde het welbevinden van mensen te verhogen.
Resumo:
Mooij, T., & Fettelaar, D. (2013). Observatie van voorlichtingslessen seksuele diversiteit in het Voortgezet Onderwijs: Een pilot onderzoek. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 52(6), 282-298.
Resumo:
Afscheidsrede: Openheid in het onderwijs kent vele verschijningsvormen. In deze rede beperk ik me tot het vergelijken van de openheid van open universiteiten met die van grootscha- lige open online cursussen, beter bekend als MOOC’s. MOOC’s zijn de meeste recente en meest in het oog springende loot aan de boom van openheid in het onderwijs. Na enkele definities van openheid in het onderwijs de revue te laten passeren, bespreek ik kort de ongeveer 40-jarige geschiedenis van openheid zoals open universiteiten die hebben vorm gegeven en de ongeveer 5-jarige geschiedenis van MOOC’s. Dat leidt tot het inzicht dat beide vormen van openheid gestoeld zijn op geheel verschillende uitgangspunten. Waar open universiteiten gebouwd zijn op het fundamentele, door de overheid gegarandeerde recht op onderwijs, komen MOOC’s voort uit marktden- ken; waar open universiteiten aansluiten bij een humanitair waardesysteem, omarmen MOOC’s een utilitair waardesysteem. Hoewel voor beide opvattingen ruimte is en misschien wel moet zijn, huldigen sommigen de opvatting dat MOOC’s ons vigerende onderwijs onvermijdelijk overbodig zal maken. In mijn rede bestrijd ik die opvatting en zal ik ook kort schetsen welke rol onze eigen Open Universiteit in die discussie zou moeten nemen.
Resumo:
Aanleiding voor het onderzoek Deze scriptie sluit aan bij de afstudeerkring “effectieve verandermanagers”. Aanleiding voor dit onderzoek was de brede vraag “Wat onderscheidt een effectieve veranderingsmanager op het middenniveau in organisaties van een minder effectieve bij het implementeren van veranderingen?” Binnen deze brede vraag past de centrale vraagstelling in dit onderzoek: “Welke neerwaartse activiteiten oefenen middenmanagers uit in een sensemakingproces tijdens een verandering?“ Middenmanager Allereerst definiëren we het begrip ‘middenmanager’. De middenmanager bevindt zich op een kruispunt: In de verticale lijn tussen het topmanagement en de werkvloer, op de horizontale lijn tussen de diverse afdelingen (Nonaka,1994). Ten behoeve van mijn onderzoek sluit ik mij aan bij de positionering van Huy (2001). Hij plaatst de middenmanager 2 lagen onder de CEO en 1 laag boven lijnmedewerkers en professionals. In een veranderingsproces heeft de middenmanager verschillende rollen te vervullen. Deze verschillende rollen zijn, onder anderen, beschreven door Huy (2001) en Quinn (1998). Zij noemen: entrepreneur, communicator en therapeut, stimulator, mentor, innovator, bemiddelaar, producent, bestuurder, coördinator, controleur. De onderzoekers zijn het er over eens dat de middenmanager moet balanceren en doseren in de verschillende rollen om effectief te kunnen zijn in een veranderingsproces. Sensemakingproces Dit onderzoek probeert meer kennis te genereren over welke neerwaartse activiteiten middenmanagers uitoefenen gedurende een sensemakingproces tijdens een verandering. We definiëren het begrip ‘sensemakingproces’. Het sensemakingproces vindt plaats als mensen geconfronteerd worden met boodschappen of gebeurtenissen die nieuw zijn. Door met deze nieuwe informatie te kijken naar de bestaande werkelijkheid, is een bewustwording op gang geholpen die kan leiden tot verandering. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de activiteiten (wat doen middenmanagers op dagelijkse basis) van middenmanagers in sensemakingprocessen. Rouleau & Balogun (2007) hebben dat wel onderzocht en onderscheiden de volgende vier sensegivingactiviteiten: het uitrollen van netwerken; het distribueren van gedachten door het voeren van gesprekken; het identificeren van sociale en culturele systemen. Relevantie onderzoek De externe validiteit van het hierboven genoemde onderzoek van Rouleau & Balogun (2007) is echter beperkt, doordat deze is uitgevoerd onder een kleine populatie in Canada en het Verenigd Koninkrijk. Mijn onderzoek wil een bijdrage leveren aan de toename van de externe validiteit door te verifiëren of de neerwaartse activiteiten van de middenmanager die gevonden zijn in het onderzoek van Rouleau & Balogun (2007) middels een andere onderzoeksmethode en met een andere onderzoekspopulatie (de Nederlandse zorginstelling Tactus). Wat betreft de praktische relevantie kan gezegd worden dat mijn onderzoek meer inzicht geeft aan de middenmanagers in welke activiteiten zij uitvoeren of zouden kunnen uitvoeren. Zij kunnen zich bewust worden van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het sensemakingproces van hun medewerkers. Ik verwacht daarmee hun effectiviteit te vergroten. Centrale vraag en deelvragen Bij de centrale vraag kunnen de volgende deelvragen geformuleerd worden: 1. Wat is de rol van middenmanagers in een sensemakingproces tijdens een verandering? 2. Zijn de neerwaartse sensemakingactiviteiten van middenmanagers (uit de studie van Rouleau & Balogun, 2007) ook te identificeren zijn binnen één Nederlandse GGZ-stichting? 3. Zijn er andere neerwaartse sensemakingactiviteiten van middenmanagers te identificeren? Conceptuele model Het model dat de basis is voor de beantwoording van de tweede en derde deelvraag, is gebaseerd op de literatuur. In dit model worden de sensemakingactiviteiten van de middenmanager als een onafhankelijke variabele gezien die direct invloed heeft op het sensemakingproces binnen het team. Daarbij kunnen we enkele mediërende en modererende factoren onderscheiden. Als modererende factor noemen we, ten eerste, de mate waarin voor het teamlid het persoonlijke triggerpoint bereikt is. Hoe dichter genaderd, hoe meer kans op verandering bij dit teamlid (Kloosterboer, 2008). Ten tweede noemen we het sneeuwbaleffect van de positieve feedback (Kelman, 2005): hoe verder in het proces, hoe meer kans op verandering. Tenslotte noemen we als modererende factor het emotiemanagement van de middenmanager. Hoe meer de middenmanager in staat is de balans te vinden, hoe meer kans op verandering (Huy, 2002). Als mediërende factor kunnen we de horizontale sensegiving noemen, ofwel de sensegiving door peers (Balogun & Johnson, 2005). Deze sensegiving kan, los van de sensemakingactiviteiten van de manager een geheel eigen verandering op gang brengen. Het kan dus gezien worden als (een deel van) de verklaring voor het sensemakingproces binnen het team. Dit onderzoek beperkt zich tot het bestuderen van de sensemakingactiviteiten van de middenmanager en hun effect op het sensemakingproces binnen het team. In het onderzoek worden de modererende factoren en de mediërende factor dus niet meegenomen. Onderzoeksopzet Het onderzoek is opgesteld als multiple-case design, toetsend onderzoek. Toetsend, omdat de externe validering van de neerwaartse sensemakingactiviteiten van de middenmanager nog laag is. Het multiple-case design biedt de mogelijkheid om cases met elkaar te vergelijken en bredere steun te vinden voor de geformuleerde proposities. De voorgenomen bronnen waren een (één op één) interview met acht middenmanagers, een groepsinterview met meerdere medewerkers per middenmanager en documenten. De focus in alle interviews was de middenmanager en diens sensemakingactiviteiten. De opgevraagde en aangeleverde documenten zijn echter geen adequate bron van informatie gebleken. Resultaten De eerste deelvraag is beantwoord middels literatuurstudie. De onderzoekers zijn het er over eens dat de middenmanager moet balanceren en doseren in de verschillende rollen om effectief te kunnen zijn in een veranderingsproces. De tweede en derde deelvraag werden beantwoord middels een multiple-case design onderzoek. De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat de neerwaartse sensemakingactiviteiten uit de studie van Rouleau & Balogun (2007), inderdaad gevonden werden binnen de genoemde GGZ-stichting. De hypothese is daarmee geverifieerd. De derde conclusie is dat er geen andere neerwaartse sensemakingactiviteiten van middenmanagers zijn geïdentificeerd. Door de verkregen informatie over de vier sensemakingactiviteiten van middenmanager terug te brengen naar handelingsniveau, is zichtbaar geworden dat er verschillen zijn tussen de middenmanagers. De handelingen in gezamenlijkheid leidden wel tot de vier sensemakingactiviteiten. Discussie De casestudie heeft geen nieuwe activiteiten aangetoond. Dat maakt de definiëring van het begrip steviger. Door de vier sensemakingactiviteiten (Rouleau & Balogun, 2007) op een derde niveau op te delen in kleinere eenheden, draagt deze casestudie tevens bij aan een nadere definiëring van het begrip ‘neerwaartse sensemakingactiviteiten van de middenmanager’. Door de verduidelijking van het begrip is kwantitatief onderzoek beter mogelijk, waardoor nu ook causale verbanden tussen de neerwaartse sensemakingactiviteiten van de middenmanager en de sensemaking bij de medewerkers gemaakt kunnen worden. Aanbevelingen In een vervolgonderzoek zou het conceptuele model deels of geheel onderzocht kunnen worden. Met een dergelijk onderzoek, of meerdere onderzoeken zou meer duidelijkheid kunnen komen over de mate van invloed van de mediërende factoren en modererende factor op de sensemaking. Aanbeveling voor verder onderzoek is om de onderzoeksmethode te variëren of uit te breiden met bijvoorbeeld participerende observatie. Dan zou waarneming kunnen plaatsvinden vanuit het perspectief van een betrokkene (Yin, 2003). Een andere methode om de activiteiten beter te inventariseren is het laten bijhouden door managers van hun sensemakingactiviteiten. Een bijkomende propositie die dit onderzoek oplevert, is dat de relatie tussen al dan niet hebben van onbewuste kennis en het beschikken over ervaring als leidinggevende niet gelegd kan worden. Deze propositie zou verder onderzocht kunnen worden.
Resumo:
Kloosterman, D. (2016). Tablets als Wondermiddel voor de Motivatie? Een onderzoek naar de invloed een gesloten tabletsysteem op motivatie van leerlingen. mei, 24, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.
Resumo:
Lugtenberg, S. (2016)Welke Constructen Zijn van Invloed op Attitude van Leerkrachten om Samenwerkend Leren in te Zetten als Instructiestrategie? Mei, 17, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit
Resumo:
Rikhof, O. (2016).Gedragsmatige en Emotionele Betrokkenheid in de Mbo Opleidingen Allround Operationeel Technicus en Koopvaardij Officier Alle Schepen Bij het Scheepvaart en Transport College. Mei, 26, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit
Resumo:
Meinen, E. (2016). De relatie tussen de professionele ruimte van leraren en hun deelname aan professionaliseringsactiviteiten:de modererende rol van motivatie. Mei, 23, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit
Resumo:
Bij de provincie Gelderland is per 01-01-2009 een reorganisatie doorgevoerd waarbij o.a. de ondersteunende disciplines zoals Financiën zijn samengevoegd binnen één centrale afdeling. Binnen de afdeling Financiën is een team ‘Business control’ gevormd waarin de Financieel adviseurs zijn ondergebracht. Daarbij is vanaf 2009, in verschillende termen en bewoordingen, steeds de ambitie uitgesproken om van de “Financieel expert” naar “Partner in business” te groeien. De ervaring tot dusver laat zien dat deze ambitie in de praktijk moeizaam te realiseren is. Dit onderzoek richt zich op verschillende facetten die samenhangen met bovengenoemde ambitie. Daarbij richt het onderzoek zich vooral op de vraag wat de invloed daarbij is van de persoonskenmerken van de medewerkers. De onderzoeksvraag is: Hoe beïnvloeden de persoonskenmerken de ontwikkeling naar “Partner in Business” bij het team Business control binnen de afdeling Financiën bij de provincie Gelderland? Uit het literatuuronderzoek blijkt dat New Public Management (NPM) een belangrijke externe ontwikkelingen is voor de publieke sector. NPM heeft als doel om publieke organisaties meer resultaatgericht, meer gecoördineerd en efficiënter te laten werken. Bij NPM gaat het o.a. om begrippen als resultaatgerichtheid, output en efficiency. Aangezien de controller het management adviseert bij het efficiënt realiseren van de organisatiedoelstellingen is NPM van invloed op de (rol van) de controller. Een verandering in de rol van de controller is ook het gevolg van de veranderingen in de financiële functie. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de controllersfunctie zich ontwikkelt van een administratieve, ten behoeve van het top-management controlerende functie, naar een beslissingsondersteunende functie voor alle geledingen van het management. Conijn et al. (2005) beschrijven de ontwikkeling in de financiële functie aan de hand van een denkmodel met daarin vier fasen met de bijbehorende archetypes Scorekeeper, Financial controller, Managementcontroller en Businesspartner. Naast deze ontwikkelingen zijn ook persoonsgerelateerde factoren van invloed op de rol van een controller binnen een organisatie. Vanuit de organisatiepsychologie worden de persoonlijke eigenschappen van mensen dikwijls in vijf verschillende dimensies gevat, ook wel ‘the big five’ genoemd. Het big five factor model gaat ervan uit dat elk persoon in meer of mindere mate de volgende vijf persoonlijke dimensies heeft: Extraversie, Meegaandheid, Zorgvuldigheid, Openheid en Emotionele stabiliteit. De situatie bij de provincie Gelderland is onderzocht aan de hand van een enquête. De enquête is uitgezet bij de 28 Financieel adviseurs met 17 representatieve respondenten. Hieruit blijkt dat de Financieel adviseurs bij de provincie Gelderland voornamelijk activiteiten verrichten die horen bij de rol van Financial controller en in mindere mate die van respectievelijk Managementcontroller, Businesspartner en Scorekeeper. Daarbij beschikken de Managementcontrollers en de Businesspartners meer over de persoonskenmerken Extraversie, Openheid en Emotionele stabiliteit dan de Scorekeepers en Financial controllers. De Scorekeepers beschikken juist het minst over deze drie persoonskenmerken ten opzichte van de andere drie typen controllers. Voor wat betreft de persoonskenmerken Zorgvuldigheid en Meegaandheid laten de resultaten van de enquête geen eenduidig beeld zien in de relatie tot de typen controllers die de Financieel adviseurs vervullen. Op basis van dit onderzoek en met inachtneming van het aantal van 17 respondenten bij de enquête, lijkt er een relatie te zijn tussen de persoonskenmerken van controllers en de rol die zij als controller vervullen. De rol van Businesspartner vraagt blijkbaar om een hoge mate van Extraversie, Openheid en Emotionele stabiliteit. Voor de provincie Gelderland betekent dit concreet dat bij de gewenste ontwikkeling van Financieel expert naar Partner in business rekening gehouden moet worden met de persoonskenmerken van de Financieel adviseurs. Hierdoor kan er een goede aansluiting tot stand worden gebracht tussen de controller als persoon en zijn/haar controllersrol binnen de organisatie. Kortom; de juiste persoon op de juiste plaats.
Resumo:
Het doel van dit onderzoek is om inzicht te geven in de ontwikkeling van de rol van de controller en te onderzoeken hoe de rol van de controller zich verhoudt tot het gebruik van hard en soft controls. Het onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een case study waarbij de onderzoeksdata op twee manieren is verzameld. Ten eerste is door middel van desk research op basis van brondocumenten een overzicht in de tijd gemaakt van de gehanteerde management control systemen bij de casusorganisatie, zijnde vier lokale Rabobank vestigingen. Ten tweede is voor het beantwoorden van de deelvragen en hoofdvraag gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. De ontwikkelingen binnen management control laten zien dat de invulling hiervan bij de casusorganisatie veranderd is en dat management control niet meer alleen vraagt om hard controls. In de casusorganisatie zijn de hard controls duidelijk ingericht en laten de onderzoeksresultaten zien dat soft controls wel worden uitgevoerd maar niet concreet zijn geformuleerd en ingericht. Ten aanzien van het toepassen van hard of soft controls blijkt dat de nadruk ligt op hard controls. De verhouding lijkt samen te hangen met de verschillen in inrichting van de control afdeling en fase waarin de vier verschillende lokale banken zich bevinden. De ontwikkeling die reeds heeft plaatsgevonden en de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de taken van de controller en het toepassen van het type controls, duiden op een verschuiving van traditioneel controlewerk naar een controller die steeds meer betrokken is bij de business en gesprekspartner is van management en directie. De rol van de controller heeft zich doorontwikkeld en is veranderd van achteraf controle uitvoeren (controleur-rol) naar een veel bredere partner-rol die ook aan de voorkant met de business probeert mee te denken en management en directie ondersteunt bij organisatieveranderingen. Het bewustzijn ten aanzien van het inzetten van verschillende type controls, passend bij de doelstelling en situatie, is de laatste jaren toegenomen. Naast sturing op resultaat-, vindt nu ook actiesturen en medewerker- en leiderschapssturing plaats. De rol van de controller is over tijd veranderd, maar er heeft geen duidelijke verschuiving plaatsgevonden in het toepassen van het type controls van hard naar soft.
Resumo:
De rol van de controller behelst een grote verscheidenheid aan activiteiten. Er is veel over deze rol geschreven, dat resulteerde in verschillende gezichtspunten over en categorieën van controller activiteiten. In het algemeen kan gesteld worden dat de controller de manager ondersteunt bij de uitvoering van zijn besluitvormingsproces. Er is niet veel geschreven over perceptieverschillen over de rol van de controller. Omdat dat wel nuttig kan zijn voor de werkrelatie tussen manager en controller is onderzocht of er perceptieverschillen bestaan en bij welke controller activiteiten deze zich voordoen. Het onderzoek naar perceptieverschillen tussen managers en controllers over de rol van de controller is uitgevoerd door een kwalitatief onderzoek, een gevalsstudie, bij een universitair medisch centrum. Drie manager-controller koppels zijn geïnterviewd aan de hand van een door hen ingevulde lijst met controller activiteiten. De resultaten van de interviews zijn de belangrijkste bron voor het onderzoek. Er komen drie verklaringscategorieën naar voren voor de perceptieverschillen, namelijk 1. een perceptieverschil veroorzaakt door een interpretatieverschil over het hiërarchische niveau waarop de activiteit wordt uitgevoerd; 2. een perceptieverschil veroorzaakt door een interpretatieverschil over de betekenis van de woorden waarmee de activiteit is omschreven; 3. een perceptieverschil veroorzaakt door een interpretatieverschil over het kwaliteitsniveau waarop de activiteit wordt uitgevoerd. De controller kent in het algemeen een hogere score toe aan het belang van het uitvoeren van de controlling activiteit dan de manager. Er bestaan veel perceptieverschillen, maar het patroon tussen de 3 onderzochte koppels met betrekking tot hun perceptie van het al dan niet uitvoeren van de controller activiteit en met betrekking tot het belang dat zij aan het uitvoeren van de activiteit hechten is te grillig om een gelegitimeerde conclusie te trekken over het daadwerkelijke bestaan van perceptieverschillen of over de importantie van een activiteit als moderator voor de verklaring van het perceptieverschil. De meeste perceptieverschillen worden verklaard door een interpretatieverschil over het hiërarchisch niveau waarop de activiteit wordt uitgevoerd. In deze gevallen die liggen op het gebied van interne analyse, risico management en management control systemen, is de manager meestal van mening dat een controller activiteit wordt uitgevoerd, terwijl de controller van mening is dat deze niet wordt uitgevoerd. Dit verschil kan te maken hebben met de afstand van de beoordelaar tot de uit te voeren activiteit. Bij de meeste perceptieverschillen percipieert de manager de activiteit als uitgevoerd en de controller percipieert deze als niet uitgevoerd. Naast de afstand tot de uit te voeren activiteit, kan ook het professioneel oogpunt meespelen als verklarende factor voor deze perceptieverschillen. Dit speelt met name een rol bij activteiten op het gebied van interne analyse, leiding geven en veranderen en onderhoud van systemen. Over activteiten behorend bij het controllertype business partner bestaan meer perceptieverschillen dan die behorend bij het type policeman. Dit kan betekenen dat de business partner activiteiten van de onderzochte controllers niet of minder zichtbaar worden uitgevoerd. De perceptie er over verschilt zeker.
Resumo:
Games voor onderwijs en training worden een serieuze zaak. Marktprognoses melden een jaarlijkse groei van 18% tot een wereldwijd volume van meer dan 5 miljard Euro in 2020. Games bieden leerlingen een virtuele praktijk, waarin ze actief kunnen oefenen. Studietaken worden levensechte uitdagingen die tot indringende leerervaringen leiden. Dat schept nieuwe mogelijkheden juist in het MBO, waar praktische ervaring vaak belangrijker is dan theoretische kennis. Deze sessie geeft een snelle update over serious games. Diverse game-mechanismen worden besproken aan de hand van actuele voorbeelden.
Resumo:
De Bie, B. (2016). Ontwikkeling van een Zelfevaluatietool voor de Implementatie van 21ste-eeuwvaardigheden in Vlaamse Basisscholen. Juli, 25, 2016, Heerlen, Nederland: Open Universiteit.