Profit és/vagy közösségi szerepvállalás? Vállalati társadalmi felelősségvállalás vezetői szemmel

A vállalati társadalmi felelősségvállalás (CSR – corporate social responsibility) fogalma és menedzsmenteszköztára nem ismeretlen a hazai gazdasági életben, díjak, konferenciák, felmérések kapcsolódnak hozzá évről évre. A szerző dolgozatában először röviden elemzi a vállalati társadalmi felelősségvállalás elméleti megközelítéseiben a menedzserek szerepét kiemelő irányokat, majd a felelősségvállalás tartalmára vonatkozóan címszavakban bemutat néhány meghatározó elképzelést, amelyek a vizsgálati kérdések alapjait is adják. Ezt követi a kutatási eredmények bemutatása, majd a további kutatási lehetőségeket is tartalmazó konklúzió.

Új megoldások a fogyasztói magatartás tendenciáinak vizsgálatára

Törőcsik Mária "A fogyasztói magatartás új tendenciái" című munkájában egy átfogó betekintést ad a posztmodern fogyasztói társadalomba. E világban a dinamikusan változó környezethez alkalmazkodni igyekvő, vágyai és félelmei által vezérelt fogyasztó képe rajzolódik ki, akit folyamatos megfelelni és megmutatni akarás, valamint a József Attila-i „elvegyültem és kiváltam” érzés jellemez. A szerző jelen tanulmányában további szempontokkal kívánja kiegészíteni a Törőcsik Mária megállapításait, így közelebb jutva az általa feltett kérdések megválaszolásához. E célból a fogyasztói magatartás nemzetközi szakirodalmi trendjeit veti össze Törőcsik megállapításaival, illetve egy új fogyasztói trendkutatási eszköz, a Google Trends alkalmazását mutatja be. Teszi ezt azzal a szándékkal, hogy Törőcsik gondolatait alátámassza, illetve kiegészítse az általa meghatározott célrendszerhez igazodóan, miszerint: "Tegyünk most kísérletet arra, hogy a marketinggondolkodás jellemzőit, a kutatók publikációs tevékenységének sűrűsödési pontjait, a gyakorlat megoldásra váró kérdéseit és reakcióit vegyük sorra."

Cyclostratigraphy and eccentricity tuning of the early Oligocene through early Miocene record from Walvis Ridge

Few astronomically calibrated high-resolution (<=5 kyr) climate records exist that span the Oligocene-Miocene time interval. Notably, available proxy records show responses varying in amplitude at frequencies related to astronomical forcing, and the main pacemakers of global change on astronomical time-scales remain debated. Here we present newly generated X-ray fluorescence core scanning and benthic foraminiferal stable oxygen and carbon isotope records from Ocean Drilling Program Site 1264 (Walvis Ridge, southeastern Atlantic Ocean). Complemented by data from nearby Site 1265, the Site 1264 benthic stable isotope records span a continuous ~13-Myr interval of the Oligo-Miocene (30.1-17.1 Ma) at high resolution (~3.0 kyr). Spectral analyses in the stratigraphic depth domain indicate that the largest amplitude variability of all proxy records is associated with periods of ~3.4 m and ~0.9 m, which correspond to 405- and ~110-kyr eccentricity, using a magnetobiostratigraphic age model. Maxima in CaCO3 content, d18O and d13C are interpreted to coincide with ~110 kyr eccentricity minima. The strong expression of these cycles in combination with the weakness of the precession- and obliquity-related signals allow construction of an astronomical age model that is solely based on tuning the CaCO3 content to the nominal (La2011_ecc3L) eccentricity solution. Very long-period eccentricity maxima (~2.4-Myr) are marked by recurrent episodes of high-amplitude ~110-kyr d18O cycles at Walvis Ridge, indicating greater sensitivity of the climate/cryosphere system to short eccentricity modulation of climatic precession. In contrast, the responses of the global (high-latitude) climate system, cryosphere, and carbon cycle to the 405-kyr cycle, as expressed in benthic d18O and especially d13C signals, are more pronounced during ~2.4-Myr minima. The relationship between the recurrent episodes of high-amplitude ~110-kyr d18O cycles and the ~1.2-Myr amplitude modulation of obliquity is not consistent through the Oligo-Miocene. Identification of these recurrent episodes at Walvis Ridge, and their pacing by the ~2.4-Myr eccentricity cycle, revises the current understanding of the main climate events of the Oligo-Miocene.

Composition of melt inclusions and age of zircons of plagiogneisses from the Kola Superdeep Borehole

A comprehensive study of melt inclusions and SHRIMP dating of zircons from trondhjemite gneisses of the sequence VIII from the Kola Superdeep Borehole has revealed presence of old primary magmatic crystals with age up to 2887+/-15 Ma. This is not consistent with the previous view, according to which the oldest zircons from the Archean Complex in SG-3 are products of granulite metamorphism. Primary magmatic zircons of early generation (from 2887 to 2842 Ma) formed in deep-seated magma chambers during partial crystallization of CO2-saturated trondhjemite estimates on duration of generation of tonalite-trondhjemite-granite melts through partial melting of mafic rocks.

Immersive Learning Research Network

Computer games have now been around for over three decades and the term serious games has been attributed to the use of computer games that are thought to have educational value. Game-based learning (GBL) has been applied in a number of different fields such as medicine, languages and software engineering. Furthermore, serious games can be a very effective as an instructional tool and can assist learning by providing an alternative way of presenting instructions and content on a supplementary level, and can promote student motivation and interest in subject matter resulting in enhanced learning effectiveness. REVLAW (Real and Virtual Reality Law) is a research project that the departments of Law and Computer Science of Westminster University have proposed as a new framework in which law students can explore a real case scenario using Virtual Reality (VR) technology to discover important pieces of evidence from a real-given scenario and make up their mind over the crime case if this is a murder or not. REVLAW integrates the immersion into VR as the perception of being physically present in a non-physical world. The paper presents the prototype framework and the mechanics used to make students focus on the crime case and make the best use of this immersive learning approach.

‘Optimaliserend Onderwijs’ voor elke leerling. Multiniveau theoretisch ontwerp en praktijkontwikkeling

Een review van onderwijsanalyses en (beleids)onderzoeken verricht in de periode 1916-2015 wijst uit dat de reguliere jaarklassensystematiek in het Nederlandse primair en voortgezet onderwijs aanleiding geeft tot prestatie- en motivatieproblemen bij risico-leerlingen. Dit zijn met name de leerlingen die qua ontwikkelingspotenties of leervorderingen (aanvankelijk) duidelijk naar beneden of naar boven afwijken van leeftijdsgenoten in een groep of klas. Ondervanging van deze problemen lijkt mogelijk via een preventieve systematiek van ‘Optimaliserend Onderwijs’ voor elk kind in de vóór- of vroegschoolse educatie en elke leerling in het primair of voortgezet onderwijs. Een eerste vraag betreft de inhoudelijke en vormgevingskenmerken van dit onderwijsontwerp: welke richtlijnen en specificaties daarvan kunnen het onderwijs, spelen en leren voor elke leerling, zo optimaal mogelijk inhoud en vorm geven en hoe ziet een model van dit Optimaliserend Onderwijs eruit? Een tweede vraag is gericht op de realisatie van dit onderwijsontwerp: hoe is deze onderwijssystematiek te ontwikkelen in de Nederlandse schoolpraktijk? Gebruik van de sneeuwbalmethode in met name Nederlandse onderzoeks- en designliteratuur leidt tot beantwoording van de eerste vraag in de vorm van een multiniveau theoretisch ontwerp van ‘Optimaliserend Onderwijs’. Kernpunten hierin zijn: landelijke (deel)curricula gekenmerkt door instructievarianten; integratie van dubbele diagnostiek (individueel-longitudinaal en vergelijkend-genormeerd); flexibele certificerings- en diplomeringsstructuur; een ondersteunende schoolorganisatie; gecontroleerde opbrengst-optimalisering per kind of leerling en op instellings- en schoolniveau; per vóór- of vroegschoolse instelling of school(bestuur) kunnen ook vrije ofwel eigen onderwijsinvullingen worden ingericht. Beantwoording van de tweede vraag gebeurt met behulp van (onderzoeks)literatuur over multiniveau onderwijsinnovatie in de schoolpraktijk. Aanbevolen wordt om, op basis van een gezamenlijk besluit van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Tweede Kamer, relevante onderwijsinstanties, schoolbesturen en ouderorganisaties, te komen tot inrichting van samenhangende ontwikkelingsprojecten en -onderzoeken. Via een projectenserie in instellingen voor vóór- of vroegschoolse educatie en scholen voor primair en voortgezet onderwijs kan gecontroleerd worden samengewerkt tussen leid(st)ers, leerkrachten en docenten, scholen, ontwikkelings- en andere onderwijsinstellingen, instellingen voor onderzoek en informatietechnologie, en onderwijspolitiek. Tussenresultaten van Optimaliserend Onderwijs worden steeds in andere instellingen en scholen beproefd en verder verspreid.

Informatietechnologisch ontwerp van een PDKS®: begrippen, structuur, werkwijzen en gebruik in de praktijk

Een Pedagogisch-Didactische KernStructuur® (PDKS®) bestaat uit een diagnostische, met name op kerndoelen en curriculumspecificaties gebaseerde systematiek voor het ontwerpen en realiseren van ‘Optimaliserend Onderwijs’ en de bijbehorende speel-/leerprocessen voor elk kind of elke leerling. In dit document wordt een nieuw ontwerp van een praktijkgerichte PDKS®-systematiek uitgewerkt die is ingebed in een webapplicatie ten behoeve van gebruik in instellingen voor vóór- en vroegschoolse educatie en in scholen voor PO en VO. Doel van dit digitale curriculumbeheersysteem is om het voor genoemde instellingen, scholen en leerkrachten / docenten gemakkelijker te maken het onderwijs en de speel-/leerprocessen verantwoord te individualiseren. Dit wil zeggen: deze onderwijs- en leerprocessen adequaat voor te bereiden en in te zetten ter ondersteuning van de ontwikkeling en de leerbehoefte, het leerniveau en het leertempo van individuele leerlingen en groepjes leerlingen in een flexibel groeps- of klasverband. De groeps- of klasorganisatie van leerlingen wordt onafhankelijk(er) van leeftijd en leerlingen kunnen verantwoord, individueel of samen, de eigen speel-/leerprocessen méér zelf reguleren. Via de hier ontwikkelde, informatietechnologisch ingebedde PDKS® kunnen essentiële onderwijs- en leerprocessen worden geïntegreerd. Bijvoorbeeld diagnostiek gebaseerd op individuele én landelijke indicatoren (dubbele diagnostiek), passende instructie en speel-/leerprocessen, vrije curriculumactiviteiten, curriculuminformatie en -beheer, en systematische evaluatie op verschillende onderwijsniveaus (leerling, groepje, groep/klas, school, bovenschools, landelijk). Samenwerking met jeugdzorg wordt eenduidiger, gemakkelijker en méér preventief. De combinatie van resultaten van landelijk genormeerde toetsing en de schoolgebonden evaluatie van leerarrangementen levert tevens concreet zicht op de feitelijke ‘schoolkwaliteit’.

Levensloopontwikkelingen in het Zelfbeeld van Hoogbegaafden: Een Kwalitatieve Studie

Zelfbeeldvorming is een levenslang proces en vindt plaats in de sociale context. Het zelfbeeld wordt gevormd op basis van zelfreflectie en sociale vergelijking en staat onder invloed van verschillende factoren. Het zelfbeeld is belangrijk voor de zelfregulatie en heeft invloed op het psychologisch welzijn. Door een asynchrone ontwikkeling wijkt de ontwikkeling van hoogbegaafden af van de gangbare patronen. Hoewel wordt gedacht dat hierdoor een adequate en positieve zelfbeeldvorming problematisch is, is hiernaar nauwelijks onderzoek gedaan. Dit kwalitatieve onderzoek is een eerste verkenning naar levensloopontwikkelingen in het zelfbeeld van personen die op volwassen leeftijd als hoogbegaafd zijn geïdentificeerd. De ontwikkelingen worden daarnaast in verband gebracht met het psychologisch welzijn. Acht personen, die op volwassen leeftijd als hoogbegaafd zijn geïdentificeerd, werden tijdens een diepte-interview uitgenodigd hun levensverhaal te vertellen. De levensverhalen werden geanalyseerd volgens een narratieve analysemethode. Levensloopontwikkelingen van hoogbegaafden in dit onderzoek kunnen het best kunnen worden begrepen vanuit het samenspel van de aan- en afwezigheid van belemmerende en bevorderende factoren, de kwaliteit van sociale interacties, individuele persoonskenmerken en de opeenstapeling van levenservaringen. In verschillende levensfasen staan zelfbeelden centraal die betrekking hebben op sociale rollen in de betreffende levensfase en de sociale eisen die daaruit voortvloeien. Variëteit hierin is afhankelijk is van de levensomstandigheden en de opeenstapeling van levenservaringen. Persoonlijke levenservaringen beïnvloeden de manier waarop men zichzelf begrijpt en naar zijn verleden, heden en toekomst kijkt. De betekenis die men geeft aan de eigen hoogbegaafdheid is afhankelijk van de mate van inadequatheid van het zelfbeeld vóór de identificatie en de persoonlijke opvatting over hoogbegaafdheid. Voor sommigen is de identificatie cruciaal voor de vorming van een adequaat zelfbeeld en een solide identiteitsvorming. Na de identificatie als hoogbegaafd staan zelfbeelden met betrekking tot persoonlijkheidskenmerken verbonden aan de hoogbegaafde identiteit, emotionaliteit en autonomie op de voorgrond. De mate waarin deze op de voorgrond treden is afhankelijk van de betekenis die men geeft aan de eigen hoogbegaafdheid. Bij alle deelnemers zijn zelfbeelden met betrekking tot de sociale interactie, zelfsturing, persoonlijke ontwikkeling en zelfontplooiing gedurende de gehele levensloop belangrijk. Onder invloed van veranderingen in het zelfbeeld gedurende de levensloop neemt het psychologisch welzijn toe op de domeinen zelfacceptatie, autonomie, grip op de omgeving en persoonlijke groei en voor een enkeling op het domein levensdoel. In verhouding tot deze welzijnsdomeinen neemt het welzijn op het domein positieve relaties met anderen matig toe. Dit heeft te maken met de onconventionaliteit van de deelnemers, waardoor men niet in de sociale context past en te maken heeft met (zelf)stigmatisering en een negatieve benadering door anderen.

Virtual Reality as a tool to Assist Learning in Aerospace Assembly

This study examines whether virtual reality (VR) is more superior to paper-based instructions in increasing the speed at which individuals learn a new assembly task. Specifically, the work seeks to quantify any learning benefits when individuals have been given the opportunity and compares the performance of two groups using virtual and hardcopy media types to pre-learn the task. A build experiment based on multiple builds of an aircraft panel showed that a group of people who pre-learned the assembly task using a VR environment completed their builds faster (average build time 29.5% lower). The VR group also made fewer references to instructional materials (average number of references 38% lower) and made fewer errors than a group using more traditional, hard copy instructions. These outcomes were more pronounced during build one with differences in build time and number of references showing limited statistical differences.

AR-park för Android : Augmented Reality park i Sundsvall

Målet med detta projekt är att ta fram en applikationsprototyp för Androidenheter som ska locka användare av applikationen till och tillbaka till broparken i Skönsberg med hjälp av augmented-reality. Applikationen ska känna av om användaren befinner sig inom eller utanför parkens område och visa olika bilder/modeller på specifika GPS-koordinater i det digitala lagret beroende på användarens positionering. Arbetet har genomförts i samarbete med Dohi på uppdrag av Sundsvalls kommun där regelbundna möten hafts med uppdragsgivaren. Utvecklingen av applikationen sker i PhoneGap med Wikitude-plugin. Projektet har resulterat i en applikationsprototyp som använder ActionRanges, som är en typ av GeoFence, för att presentera olika bilder hämtade från en egen server i det digitala lagret beroende på användarens position. Användarna har inom parkens område möjlighet att själv påverka de bilder som visas i det digitala lagret genom att i applikationen ta en bild som laddas upp till servern där bilderna lagras och där bilden som tagits även visar det digitala lagret.

Lärplattor i matematikundervisningen : En intervjustudie med lärare inom f-3

I och med att det nu finns teknologi som kan ta oss bortom de gränser som våra biologiska förutsättningar sätter uppstod en nyfikenhet för mig kring digitala verktyg i matematikundervisningen. Denna studie riktar sig mot lärare och på användandet av lärplattor i matematikundervisningen. Metoden som användes i undersökningen var en kvalitativ forskningsinriktning med intervjuer av lärare arbetandes inom åldrarna f-3. Fem stycken lärare på fem olika skolor inom Sundsvalls kommun intervjuades. Studien kommer fram till att lärare ser positivt på användandet av lärplattor i matematikundervisningen. Resultatet visar att de intervjuade lärarna anser att det bland annat är viktigt att lärare använder sig av ett tydligt arbetssätt som innehar ett syfte så att elever förstår lärplattornas roll i klassrummet. Lärarna ser att det finns en rad olika för- och nackdelar med lärplattor i matematikundervisningen. Exempelvis menar lärarna att lärplattor bidrar till ett lustfyllt lärande där elever får färdighetsträning och begreppsförståelse. En annan positiv aspekt var att lärarna menade att eleverna får träna samarbetsförmågan när barnen kommunicerar med varandra kring aktiviteterna med lärplattan. Nackdelarna kunde enligt lärarna vara att nätet krånglar, att lärplattor används till fel saker av eleverna, samt att elever inte ser lärplattan som ett undervisningsverktyg utan som en spelkonsol. Vidare upptäcktes en skillnad huruvida i vilken omfattning lärplattor användes utav de intervjuade lärarna. Två av fem lärare använde lärplattan som ett kontinuerligt förekommande hjälpmedel i matematikundervisningen, medan de tre resterande lärarna använde lärplattan som ett komplement.

Likabehandlingsplaner : En analys och jämförelse av åtta förskolors likabehandlingsplaner

Syftet med detta examensarbete är att undersöka eventuella skillnader i likabehandlingsplaner i demografiskt olika kommuner samt hur diskrimineringsgrunderna används. Som metod har vi använt kvantitativ innehållsanalys och kvalitativ textanalys. Vi kunde se att det var skillnad på användningen av diskrimineringsgrunderna. Det var ingen tydlig skillnad beroende på demografin, men vi kunde se att förskolorna som kom från samma kommun var relativt lika. För att ta reda på mer om varför likabehandlingsplanerna såg ut på detta sätt undersökte vi de kommunala och statliga riktlinjerna för en likabehandlingsplan. Vi undersökte även likabehandlingsplanerna utifrån olika teman: Kontext, Utbytesord, Värdegrund, Ansvar och Delaktighet. Här kom vi fram till att fanns skillnader i hur likabehandlingsplanerna ser ut i förhållande till dessa. Slutsatsen av denna studie är att likabehandlingsplaner kan skilja sig åt på olika förskolor, men att det finns vissa riktlinjer som gör att innehållet ändå blir relativt likt. En annan slutsats är att forskningsområdet likabehandlingsplaner är eftersatt.

En studie som visar i vilket syfte fyra lärare använder utomhusmatematik i förskoleklass-åk3

Utomhuspedagogik har under de senaste åren ökat inom skolans värld. Jag har upplevt att lärare har börjat prata mer om utomhuspedagogik och använder det mer och mer i undervisningen. Mitt självständiga arbete handlar om hur lärare i grundskolan förskoleklass-åk3 använder sig av utomhusmatematik och i vilket syfte lärarna har när de undervisar inom utomhusmatematik. Studiens syfte är att undersöka i vilket syfte lärare använder utomhusmatematik, vilka positiva respektive negativa sidor de ser/upplever när de undervisar med undervisningsformen samt ett ungefärligt snittvärde på hur många timmar i veckan lärarna använder det. Metoden som tillämpas till denna studie är kvalitativa semistrukturerade intervjuer med fyra verksamma lärare på olika skolor i samma kommun. Resultatet visar att alla lärare jag intervjuade jobbade med utomhusmatematik varje vecka och var positiv till att jobba med det. Lärarna såg också att fler elever fångades upp när de valde att ta ut klassrummet och jobba mer praktiskt. Genom att jobba på detta sätt har alla elever en större chans att jobba mot sina mål samt att eleverna får använda sin lärstil eftersom många olika lärstilar blir möjliga att använda utomhus.

Dyslexianpassningar i skolan : En undersökning om hur skolor arbetar med elever som har dyslexi

Denna studie har gjorts på tre olika skolor inom samma kommun i Mellansverige, där tre lärare, två rektorer och två specialpedagoger har intervjuats. Eleverna på skolorna går i årskurserna F-5. Studien belyser hur skolan arbetar med elever som har dyslexi, samt vilken syn några lärare, specialpedagoger och rektorer har på hur man ska arbeta med detta. Studien visar att alla parter anser att dyslexi upptäcks för sent och att åtgärder borde sättas in tidigare samt att de viktigaste åtgärderna är pedagogiska anpassningar och kompensationshjälpmedel. Såväl i denna studie som i tidigare forskning framkommer svårigheter med att urskilja dyslexi tidigt. Elevernas problem kan ha olika orsaker och eleverna blir snabbt duktiga på att dölja sina problem med läsning och skrivning. Det framkommer i undersökningen ett missnöje hos lärarna med resursfrågan. Det poängteras dock att lärare måste bli bättre på att använda de hjälpmedel som finns för att elever med dyslexi ska få den hjälp de behöver och känna den motivation som är nödvändig.

"Vad som behövs? Det är sällan glasklart!" : En studie kring en organisations tillväxt och växtvärksproblematik

I en organisation belägen på Dalarnas landsbygd framkommer det i en medarbetarundersökning att ett ökande missnöje finns hos de anställda, där flera av problemen kan kopplas till den kraftiga expansion som organisationen just nu genomgår. Även en positiv organisationsförändring som tillväxt kan alltså bidra till problem hos de anställda. Denna studie har avsett att undersöka vilka utmaningar och möjligheter som upplevs hos de anställda i organisationen kopplat till den tillväxtfas de genomgår. Detta genom åtta djupintervjuer där urvalet var såväl chefer, medarbetare som HR-ansvariga. Utifrån respondenternas upplevelse av situationen fann vi fyra stora problemområden; avsaknad av gemensamma rutiner, otydliga roller, bristfällig information och kommunikation samt brist på proaktivt arbete för att säkerställa medarbetarnas kompetens. Vårt empiriska material tyder på att organisationen har ett gap när det kommer till utvecklingen av såväl de mänskliga resurserna, arbetssystem som ledarskapet. Antalet anställda ökar i en högre takt än organisationens infrastrukturella processer, något som kan ses som en organisatorisk växtvärk. Med utgångspunkt från resultatet ger vi förslag på vilka aktiviteter HR-funktionen bör fokusera på. För att bemöta utvecklingsgapet samt förhindra att fler växtvärkssymptom uppstår anser vi att HR bör fokusera på ett proaktivt arbete. En nyckelfaktor som vi genom vår utvecklade modell visar är att ledaren är av stor vikt för hur organisationen och dess medarbetare hanterar en växtvärkssituation. HR bör därför ha en klar bild över vilket stöd verksamhetens ledare behöver för att kunna skapa värde för organisationen, ledarna och medarbetarna. Några generella förslag på HR-aktiviteter går däremot inte att ge eftersom, precis som tidigare forskning visar, verksamheters individuella situation och kontext avgör vilka aktiviteter som är aktuella.