De Invloed van Altruïsme op de Samenhang tussen Leeftijd en Mentale Veerkracht

Het primaire doel van deze studie was meer helderheid te krijgen over de invloed van altruïsme op de positieve associatie tussen leeftijd en mentale veerkracht. Het secundaire doel was een factor te kunnen aanwijzen die de positieve relatie tussen leeftijd en mentale veerkracht zou mediëren of anderszins verklaren. Meer begrip over factoren die samenhangen met mentale veerkracht, zou kunnen leiden tot de ontwikkeling en verfijning van trainingen ter bevordering van mentale veerkracht. De studie kende een cross-sectionele opzet met één meetmoment. Van de 92 oudere deelnemers werden er 66 met hulp van sleuteldeelnemers in het netwerk van de onderzoeker gevonden. De overige 26 zijn oudere deelnemers uit de database van de OU. Alle jongvolwassenen zijn afkomstig uit de database van de OU. In totaal zijn er 160 deelnemers geïncludeerd in deze studie, waarvan 68 jongvolwassenen tussen de 18 en 45 en 92 oudere volwassenen van 60 jaar of ouder. De uitgevoerde regressie analyses waren gericht op de veronderstelde mediërende verklaring door altruïsme van de relatie tussen leeftijd en mentale veerkracht. Mentale veerkracht werd gemeten met de Resilience Scale (RS-nl; Portzky, 2010). De Nederlandse vertaling van de NEO Five Factor Inventory (NEO-FFI; Hoekstra, Ormel & Fruyt, 1996) werd gebruikt om altruïsme te meten. Van de RS-nl is de totaalscore geanalyseerd, van de NEO zijn alleen de vragen met betrekking tot altruïsme geanalyseerd. De mediatie-analyse is uitgevoerd middels de 4 stappen methode van Baron en Kenny (beschreven in Verboon, 2010). De hypothese betreffende de positieve samenhang tussen leeftijd en mentale veerkracht werd bevestigd (b = .12, t(153) = 3.91, p < .001). Er werd geen samenhang tussen leeftijd en altruïsme of tussen altruïsme en mentale veerkracht gevonden. Hierdoor kon er geen sprake zijn van mediatie door altruïsme op de relatie tussen leeftijd en mentale veerkracht.

De Relatie tussen Angst- en Stemmingsklachten en Self-disclosure: het Effect van Emotie-inhibitie en Mindfulness

Angst- en stemmingsklachten worden geassocieerd met verminderde self-disclosure. Met self-disclosure wordt zelfonthulling van ervaren emoties bedoeld. Dit speelt een rol bij zelfacceptatie en zelfinzicht, en is belangrijk bij gesprekstherapie. Deze studie onderzocht of emotie-inhibitie de negatieve relatie tussen angst- en stemmingsklachten en self-diclosure verklaart, en of de relatie gunstig te beïnvloeden is door mindfulness. Het effect van mindfulness op deze relatie was nog niet eerder onderzocht. Deelnemers waren 99 vrouwen van 24 t/m 74 jaar (M = 44.60, SD = 10.55) en 26 mannen van 26 t/m 77 jaar (M = 48.27, SD = 12.68), afkomstig uit de normale Nederlands populatie. Het onderzoeksontwerp betrof een cross-sectioneel online vragenlijstonderzoek, waarbij gebruik gemaakt werd van de Symptom Checklist (Arrindel & Ettema, 1986), Emotional Self-Disclosure Scale (Snell, Miller, & Belk, 1988), Emotion Regulation Questionnaire (Gross & John, 2003) en Five Factor Mindfulness Questionnaire – Short Form (Bohlmeijer, Ten Klooster, Fledderus, Veehof, & Baer, 2011). Resultaten tonen, conform bestaande literatuur, dat angst- en stemmingsklachten negatief samenhangen met self-disclosure. Emotie-inhibitie heeft echter géén mediatie-effect en mindfulness heeft géén moderatie-effect op de negatieve relatie tussen angst- en stemmingsklachten en self-disclosure. Mindfulness heeft wel mediatie-effect op deze relatie. Mindfulness hangt hierbij positief samen met self-disclosure. De relevantie van de bevindingen is vooral praktisch: om mensen met angst- en stemmingsklachten te stimuleren over hun emoties te praten zou mindfulness aangewend kunnen worden.

Testing the psychometric properties of Kidscreen-27 with Irish children of low socio-economic status

Background

Kidscreen-27 was developed as part of a cross-cultural European Union-funded project to standardise the measurement of children’s health-related quality of life. Yet, research has reported mixed evidence for the hypothesised 5-factor model, and no confirmatory factor analysis (CFA) has been conducted on the instrument with children of low socio-economic status (SES) across Ireland (Northern and Republic).

Method

The data for this study were collected as part of a clustered randomised controlled trial. A total of 663 (347 male, 315 female) 8–9-year-old children (M = 8.74, SD = .50) of low SES took part. A 5- and modified 7-factor CFA models were specified using the maximum likelihood estimation. A nested Chi-square difference test was conducted to compare the fit of the models. Internal consistency and floor and ceiling effects were also examined.

Results

CFA found that the hypothesised 5-factor model was an unacceptable fit. However, the modified 7-factor model was supported. A nested Chi-square difference test confirmed that the fit of the 7-factor model was significantly better than that of the 5-factor model. Internal consistency was unacceptable for just one scale. Ceiling effects were present in all but one of the factors.

Conclusions

Future research should apply the 7-factor model with children of low socio-economic status. Such efforts would help monitor the health status of the population.

Méthodes de Bootstrap pour les modèles à facteurs

Cette thèse développe des méthodes bootstrap pour les modèles à facteurs qui sont couram- ment utilisés pour générer des prévisions depuis l'article pionnier de Stock et Watson (2002) sur les indices de diffusion. Ces modèles tolèrent l'inclusion d'un grand nombre de variables macroéconomiques et financières comme prédicteurs, une caractéristique utile pour inclure di- verses informations disponibles aux agents économiques. Ma thèse propose donc des outils éco- nométriques qui améliorent l'inférence dans les modèles à facteurs utilisant des facteurs latents extraits d'un large panel de prédicteurs observés. Il est subdivisé en trois chapitres complémen- taires dont les deux premiers en collaboration avec Sílvia Gonçalves et Benoit Perron. Dans le premier article, nous étudions comment les méthodes bootstrap peuvent être utilisées pour faire de l'inférence dans les modèles de prévision pour un horizon de h périodes dans le futur. Pour ce faire, il examine l'inférence bootstrap dans un contexte de régression augmentée de facteurs où les erreurs pourraient être autocorrélées. Il généralise les résultats de Gonçalves et Perron (2014) et propose puis justifie deux approches basées sur les résidus : le block wild bootstrap et le dependent wild bootstrap. Nos simulations montrent une amélioration des taux de couverture des intervalles de confiance des coefficients estimés en utilisant ces approches comparativement à la théorie asymptotique et au wild bootstrap en présence de corrélation sérielle dans les erreurs de régression. Le deuxième chapitre propose des méthodes bootstrap pour la construction des intervalles de prévision permettant de relâcher l'hypothèse de normalité des innovations. Nous y propo- sons des intervalles de prédiction bootstrap pour une observation h périodes dans le futur et sa moyenne conditionnelle. Nous supposons que ces prévisions sont faites en utilisant un ensemble de facteurs extraits d'un large panel de variables. Parce que nous traitons ces facteurs comme latents, nos prévisions dépendent à la fois des facteurs estimés et les coefficients de régres- sion estimés. Sous des conditions de régularité, Bai et Ng (2006) ont proposé la construction d'intervalles asymptotiques sous l'hypothèse de Gaussianité des innovations. Le bootstrap nous permet de relâcher cette hypothèse et de construire des intervalles de prédiction valides sous des hypothèses plus générales. En outre, même en supposant la Gaussianité, le bootstrap conduit à des intervalles plus précis dans les cas où la dimension transversale est relativement faible car il prend en considération le biais de l'estimateur des moindres carrés ordinaires comme le montre une étude récente de Gonçalves et Perron (2014). Dans le troisième chapitre, nous suggérons des procédures de sélection convergentes pour les regressions augmentées de facteurs en échantillons finis. Nous démontrons premièrement que la méthode de validation croisée usuelle est non-convergente mais que sa généralisation, la validation croisée «leave-d-out» sélectionne le plus petit ensemble de facteurs estimés pour l'espace généré par les vraies facteurs. Le deuxième critère dont nous montrons également la validité généralise l'approximation bootstrap de Shao (1996) pour les regressions augmentées de facteurs. Les simulations montrent une amélioration de la probabilité de sélectionner par- cimonieusement les facteurs estimés comparativement aux méthodes de sélection disponibles. L'application empirique revisite la relation entre les facteurs macroéconomiques et financiers, et l'excès de rendement sur le marché boursier américain. Parmi les facteurs estimés à partir d'un large panel de données macroéconomiques et financières des États Unis, les facteurs fortement correlés aux écarts de taux d'intérêt et les facteurs de Fama-French ont un bon pouvoir prédictif pour les excès de rendement.

Musicalidades Quotidianas da Personalidade: estudo sobre o impacto da música na personalidade, comportamentos, emoções e quotidiano de jovens e adultos de língua portuguesa

Objetivos: A música, incomum pela sua ubiquidade e antiguidade, constitui uma das atividades humanas que ocupa um lugar significativo nas diversas culturas e vida diária. Geralmente agradável para grande parte das pessoas, produz numerosos e desmedidos efeitos, na sua maioria positivos para o ser humano. Esta investigação teve como objetivo principal estudar a relação entre alguns dos diferentes géneros musicais e os de traços de personalidade de jovens e de adultos com idades compreendidas entre os 18 e os 38 anos, fluentes em português. A investigação pretendeu descrever as preferências musicais em função da idade, género, estado civil e habilitações literárias; identificar os contextos, os períodos e as atividades mais comuns durante a escuta de música; reconhecer se a música é uma das atividades de lazer mais importantes para o grupo estudado; conhecer quais as razões mais frequentes apontadas pelos sujeitos para ouvir música; estudar a perceção que as pessoas têm sobre a influência da música na violência e no consumo de substâncias; verificar se os sujeitos consideram as preferências musicais como um fator importante e revelador de informações sobre a personalidade; avaliar o impacto e relação das preferências musicais com a personalidade e verificar quais os pares de emoções mais comuns, sentidos durante a escuta musical, e respetiva intensidade. Metodologia: A amostra foi constituída por 320 indivíduos com idades compreendidas entre os 18 e os 38 anos sendo a faixa etária mais comum a que se situa entre os 24 a 29 anos, maioritariamente do sexo feminino, solteiros, de nacionalidade portuguesa, detentores ou a frequentar um curso superior, nas áreas das ciências sociais/serviços ou exatas e tecnológicas. Os participantes aceitaram responder voluntariamente a uma bateria de testes (QCS, EPI, QMQEC e STOMP-PT). Para a caracterização da amostra, determinaram-se frequências absolutas e relativas ou valores médios e desvios-padrão. A normalidade da distribuição das pontuações médias dos instrumentos foi validada com o teste de Kolmogorov-Smirnov com correção de Lilliefors. A consistência interna estudou-se através do Alpha de Cronbach e da fórmula de Kuder Richarson. As diferenças entre grupos foram avaliadas recorrendo a uma ANOVA, a intensidade e magnitude das relações entre variáveis determinou-se através do coeficiente Eta quadrado (e 2) e com o coeficiente de correlação de Pearson avaliou-se a associação entre as variáveis em estudo. Resultados: Observou-se que a música energética é a mais típica dos escalões etários mais jovens, sendo que a rebelde trespassa todas as gerações, revelando os mais velhos também uma forte preferência pela música reflexiva. As escolhas musicais parecem não ser influenciadas pelo sexo e estado civil. Os indivíduos menos escolarizados parecem preferir músicas do tipo energético, excluindo as convencionais enquanto os detentores de maiores habilitações preferem os estilos reflexivos e rebeldes. É em casa, no quarto, ao fim de semana e quando estão sozinhos que os participantes mais ouvem música, constituindo esta a mais frequente atividade de lazer, por ser uma atividade essencial para a existência, não apelando à violência e ao consumo de substâncias e revelando as preferências musicais aspetos da personalidade. Encontraram-se diferenças estatisticamente significativas entre as dimensões da preferência musical e os traços de personalidade, sendo a música energética a que mais se destaca na extroversão e a rebelde no neuroticismo. Não se obtiveram resultados estatisticamente significativos entre os tipos de música e as emoções. Conclusão: Os resultados devem ser vistos a título de ensaio e como introdutórios, seguindo no entanto os referidos na literatura quer ao nível das preferências por idade, sexo e habilitações literárias, quer ao nível do contexto onde é ouvida, quer ainda entre as dimensões de preferência musical e traços de personalidade. / Aims: Music, unusual for its ubiquity and age, is one of the human activities that occupies a significant place in different cultures and daily life. Generally pleasant to most people, produces many and huge positive effects in humans. This investigation aimed to study the relationship between some of the different music preferences and personality types of young and adults aged between 18 and 38 years, fluent in Portuguese. The research intended to describe the musical preferences based on age, gender, marital status and educational attainment; identify contexts, periods and the most common activities during music listening; recognize the music as one of the most important leisure activities for the group studied; know which are the most frequent reasons given by the subjects to listen to music; study the perception that people have about the influence of music on violence and substance use; check whether the subjects consider the musical preferences as a major factor that reveals information about personality; assess the impact and relationship of musical preferences with the personality and see which pairs of most common emotions are felt during music listening, and its respective intensity. Methods: The sample consisted of 320 individuals aged between 18 and 38 years being the most common age group of between 24 to 29 years, mostly female, single, Portuguese, holders or to attend a higher education in the areas of social / services or exact science. Participants voluntarily agreed to answer a battery of tests (QCS, EPI, QMQEC and STOMP-PT). To characterize the sample, they were determined absolute and relative frequencies and mean values and standard deviations. The normality of the average scores of the instruments has been validated with the Kolmogorov-Smirnov test with Lilliefors correction. Internal consistency was studied using Cronbach's alpha and Kuder Richardson formula. Differences between groups were assessed using an ANOVA, intensity and magnitude of the relationship between variables was determined by Eta squared coefficient and the Pearson correlation coefficient evaluated the association between the study variables. Results: It was observed that the energetic music is the most usual among the younger age groups, and the rebel pierces all generations, revealing the older ones a strong preference for reflective music. The musical choices do not seem to be influenced by sex and marital status. The less educated individuals seems to prefer the energetic type songs, excluding conventional, holders of higher qualifications prefer reflective and rebellious styles. It is at home, in the room, on the weekends and when they are alone that participants listen more music, making this the most common leisure activity, the essential for existence, not calling for violence and substance use and revealing aspects of personality. We found significant differences between the dimensions of music preferences and personality traits, with the energetic music standing out in extraversion and neuroticism on rebel. We did not get significant results among the types of music and emotions. Conclusions: The results should be viewed under test and has introductory , however following the reported in the literature both in terms of preferences by age, sex and education level , both in terms of the context in which it is heard, still follows music preference dimensions and personality traits .

Future Earnings Growth Volatility and the Value Premium

The value premium is well established in empirical asset pricing, but to date there is little understanding as to its fundamental drivers. We use a stochastic earnings valuation model to establish a direct link between the volatility of future earnings growth and firm value. We illustrate that risky earnings growth affects growth and value firms differently. We provide empirical evidence that the volatility of future earnings growth is a significant determinant of the value premium. Using data on individual firms and characteristic-sorted test portfolios, we also find that earnings growth volatility is significant in explaining the cross-sectional variation of stock returns. Our findings imply that the value premium is the rational consequence of accounting for risky earnings growth in the firm valuation process.

Strategisk kompetensutveckling : En organisations strategiska förhållningssätt till kompetensutveckling

I denna fallstudie undersöks hur en kompetensbaserad personalstrategi ter sig inom en organisation. Då det är ett brett område har en avgränsning gjorts och det är enbart kompetensutveckling som berörs. Syftet är att skapa förståelse för det strategiska förhållningssättet till kompetensutveckling inom en organisation. Inom ramen för våra forskningsfrågor undersöks också de verktyg och metoder som en organisation använder sig av för att utveckla rätt kompetens samt de hinder och utmaningar som finns. Det har av tidigare forskning framkommit att ett strategiskt förhållningssätt är avgörande för en organisations överlevnad och framgång. Det finns en samstämmighet kring att organisationer vid valet av kompetensutvecklingsinsatser behöver utgå från verksamhetens behov, kundkrav och framtida mål för att bli gynnsamma. Syftet för insatserna blir därmed avgörande och en central del i det strategiska förhållningssättet till kompetensutveckling. Studien utgår från en fenomenologisk ansats och insamling av data har skett med hjälp av sju semi-strukturerade intervjuer med öppna frågor som utgått från tydliga teman. Studiens intervjuer har genomförts i en politiskt styrd organisation med cirka 5000 anställda och analysen av dessa intervjuer har skett enligt en femstegsmodell där vi avsett att synliggöra de mest väsentliga beståndsdelarna av fenomenet. Studien har tydliggjort hur organisationens strategiska förhållningssätt ser ut och också tydligt påvisat faktorer som gör det svårt att upprätthålla. De verktyg och metoder organisationen använder sig av är exempelvis webbaserad utbildning, ständiga förbättringar, nätverk, händelsehanteringssystem, en utbildningsplattform samt ett formulär för utbildningsförfrågningar. De hinder och utmaningar som synliggjorts är exempelvis utomstående faktorer, ekonomi, ansvarsfördelning och samverkan. Vår studie har också bidragit till en insikt i hur viktigt det är att noga överväga vilken metod som bör användas vid olika typer av kompetensutvecklingsinsatser. Det är viktigt att inte låta fokus hamna på att genomföra det minst kostsamma, utan låta valet av metod syfta till att ge det mest effektiva lärandet. Det är viktigt att i varje skede göra strategiska avvägningar som inte enbart har sin grund i ekonomiska perspektiv vad gäller besparingar och minskade kostnader. Ett intressant område till vidare forskning ser vi i chefsperspektivet. Vi finner detta intressant då det både genom tidigare forskning och genom vår egen studie tydligt har framgått att chefer har en nyckelroll och det finns därför ett intresse att närmre undersöka den roll som chefer delegeras i kompetensutvecklingsinsatser och vilka möjligheter de har i arbetet med dessa frågor.

Musik - påverkan vid demenssjukdom : En litteraturöversikt

Bakgrund: Demens är en progressiv sjukdom och antalet personer som får en demensdiagnos kommer inom några årtionden öka drastiskt. Sjukvården behöver komma fram med nya icke-farmakologiska metoder för att kunna hantera den stora ökningen av personer med demenssjukdom. Syfte: Syftet var att beskriva om och på vilket sätt musiken påverkar personer med demens. Metod: Litteraturöversikt med induktiv ansats där artiklar med kvalitativ och kvantitativ metodik sammanställdes. Artikelsökning gjordes i databaserna Cinahl samt PsychInfo. De kvalitativa artiklarna analyserades med hjälp av Fribergs femstegsmodell och statistiken från de kvantitativa artiklarna sammanställdes i en tabell. Resultat: Det kvantitativa resultatet visade att musik hade en effekt med statistiskt signifikant skillnad på flera av de undersökta variablerna. Agitation och oro/ ångest minskade medan positivt engagemang/ deltagande ökade. Det kvalitativa resultatet genererade tre teman: kommunikation, sinnesstämning samt indirekt påverkan. Kommunikationen förbättrades, personer med demens upplevde glädje och personalen påverkades positivt av musiken vilket ledde till indirekt påverkan på personer med demens. Slutsats: Musik är en enkel och kostnadseffektiv intervention att använda sig av när det gäller personer med demens. Olika musikinterventioner kan användas vid olika situationer för att få den effekt som önskas. Det är även ett enkelt sätt att komma personer med demens närmare och få en större förståelse.

Stigmatisering - Personers upplevelser av att leva med HIV/AIDS

Bakgrund: HIV är en infektionssjukdom som kan överföras vid bland annat oskyddade samlag, via blod och transplanterad vävnad. Då det idag finns antivirala läkemedel ses HIV inte längre som en dödlig utan en kronisk sjukdom. Personer med HIV/AIDS upplever att sjukdomen påverkar den fysiska och psykiska hälsan negativt. Sjuksköterskor har bristande kunskaper om sjukdomen samt är ovilliga att ge omvårdnad till dessa personer. Syfte: Syftet med litteraturöversikten var att beskriva personers upplevelser av att leva med HIV/AIDS. Metod: Litteraturöversikten baserades på 13 artiklar med kvalitativ design som analyserades enligt Fribergs femstegsmodell. En induktiv ansats användes. Resultat: Huvudtemat stigmatisering identifierades tillsammans med temat transition med tillhörande fem underteman samt temat rädsla med tillhörande tre underteman. Slutsats: Personerna med HIV/AIDS upplevde sig stigmatiserade av närstående, i samhället och i kontakt med hälso- och sjukvården. För att stigmatiseringen ska upphöra behöver sjuksköterskor mer kunskap om HIV/AIDS. För att nå ett personcentrerat förhållningssätt behöver sjuksköterskor se personerna bakom sjukdomen samt medvetandegöra sina attityder och förutfattade meningar mot personerna som lever med HIV/AIDS.

Essays on the term structure of interest rates

This PhD thesis contains three main chapters on macro finance, with a focus on the term structure of interest rates and the applications of state-of-the-art Bayesian econometrics. Except for Chapter 1 and Chapter 5, which set out the general introduction and conclusion, each of the chapters can be considered as a standalone piece of work. In Chapter 2, we model and predict the term structure of US interest rates in a data rich environment. We allow the model dimension and parameters to change over time, accounting for model uncertainty and sudden structural changes. The proposed timevarying parameter Nelson-Siegel Dynamic Model Averaging (DMA) predicts yields better than standard benchmarks. DMA performs better since it incorporates more macro-finance information during recessions. The proposed method allows us to estimate plausible realtime term premia, whose countercyclicality weakened during the financial crisis. Chapter 3 investigates global term structure dynamics using a Bayesian hierarchical factor model augmented with macroeconomic fundamentals. More than half of the variation in the bond yields of seven advanced economies is due to global co-movement. Our results suggest that global inflation is the most important factor among global macro fundamentals. Non-fundamental factors are essential in driving global co-movements, and are closely related to sentiment and economic uncertainty. Lastly, we analyze asymmetric spillovers in global bond markets connected to diverging monetary policies. Chapter 4 proposes a no-arbitrage framework of term structure modeling with learning and model uncertainty. The representative agent considers parameter instability, as well as the uncertainty in learning speed and model restrictions. The empirical evidence shows that apart from observational variance, parameter instability is the dominant source of predictive variance when compared with uncertainty in learning speed or model restrictions. When accounting for ambiguity aversion, the out-of-sample predictability of excess returns implied by the learning model can be translated into significant and consistent economic gains over the Expectations Hypothesis benchmark.

Essays on the term structure of interest rates

This PhD thesis contains three main chapters on macro finance, with a focus on the term structure of interest rates and the applications of state-of-the-art Bayesian econometrics. Except for Chapter 1 and Chapter 5, which set out the general introduction and conclusion, each of the chapters can be considered as a standalone piece of work. In Chapter 2, we model and predict the term structure of US interest rates in a data rich environment. We allow the model dimension and parameters to change over time, accounting for model uncertainty and sudden structural changes. The proposed time-varying parameter Nelson-Siegel Dynamic Model Averaging (DMA) predicts yields better than standard benchmarks. DMA performs better since it incorporates more macro-finance information during recessions. The proposed method allows us to estimate plausible real-time term premia, whose countercyclicality weakened during the financial crisis. Chapter 3 investigates global term structure dynamics using a Bayesian hierarchical factor model augmented with macroeconomic fundamentals. More than half of the variation in the bond yields of seven advanced economies is due to global co-movement. Our results suggest that global inflation is the most important factor among global macro fundamentals. Non-fundamental factors are essential in driving global co-movements, and are closely related to sentiment and economic uncertainty. Lastly, we analyze asymmetric spillovers in global bond markets connected to diverging monetary policies. Chapter 4 proposes a no-arbitrage framework of term structure modeling with learning and model uncertainty. The representative agent considers parameter instability, as well as the uncertainty in learning speed and model restrictions. The empirical evidence shows that apart from observational variance, parameter instability is the dominant source of predictive variance when compared with uncertainty in learning speed or model restrictions. When accounting for ambiguity aversion, the out-of-sample predictability of excess returns implied by the learning model can be translated into significant and consistent economic gains over the Expectations Hypothesis benchmark.

Diversity and path coefficient analysis of Southern African maize hybrids

Detailed knowledge on genetic diversity among germplasm is important for hybrid maize ( Zea mays L.) breeding. The objective of the study was to determine genetic diversity in widely grown hybrids in Southern Africa, and compare effectiveness of phenotypic analysis models for determining genetic distances between hybrids. Fifty hybrids were evaluated at one site with two replicates. The experiment was a randomized complete block design. Phenotypic and genotypic data were analyzed using SAS and Power Marker respectively. There was significant (p < 0.01) variation and diversity among hybrid brands but small within brand clusters. Polymorphic Information Content (PIC) ranged from 0.07 to 0.38 with an average of 0.34 and genetic distance ranged from 0.08 to 0.50 with an average of 0.43. SAH23 and SAH21 (0.48) and SAH33 and SAH3 (0.47) were the most distantly related hybrids. Both single nucleotide polymorphism (SNP) markers and phenotypic data models were effective for discriminating genotypes according to genetic distance. SNP markers revealed nine clusters of hybrids. The 12-trait phenotypic analysis model, revealed eight clusters at 85%, while the five-trait model revealed six clusters. Path analysis revealed significant direct and indirect effects of secondary traits on yield. Plant height and ear height were negatively correlated with grain yield meaning shorter hybrids gave high yield. Ear weight, days to anthesis, and number of ears had highest positive direct effects on yield. These traits can provide good selection index for high yielding maize hybrids. Results confirmed that diversity of hybrids is small within brands and also confirm that phenotypic trait models are effective for discriminating hybrids.

Pricing derivatives with stochastic volatility

This Ph.D. thesis contains 4 essays in mathematical finance with a focus on pricing Asian option (Chapter 4), pricing futures and futures option (Chapter 5 and Chapter 6) and time dependent volatility in futures option (Chapter 7). In Chapter 4, the applicability of the Albrecher et al.(2005)'s comonotonicity approach was investigated in the context of various benchmark models for equities and com- modities. Instead of classical Levy models as in Albrecher et al.(2005), the focus is the Heston stochastic volatility model, the constant elasticity of variance (CEV) model and the Schwartz (1997) two-factor model. It is shown that the method delivers rather tight upper bounds for the prices of Asian Options in these models and as a by-product delivers super-hedging strategies which can be easily implemented. In Chapter 5, two types of three-factor models were studied to give the value of com- modities futures contracts, which allow volatility to be stochastic. Both these two models have closed-form solutions for futures contracts price. However, it is shown that Model 2 is better than Model 1 theoretically and also performs very well empiri- cally. Moreover, Model 2 can easily be implemented in practice. In comparison to the Schwartz (1997) two-factor model, it is shown that Model 2 has its unique advantages; hence, it is also a good choice to price the value of commodity futures contracts. Fur- thermore, if these two models are used at the same time, a more accurate price for commodity futures contracts can be obtained in most situations. In Chapter 6, the applicability of the asymptotic approach developed in Fouque et al.(2000b) was investigated for pricing commodity futures options in a Schwartz (1997) multi-factor model, featuring both stochastic convenience yield and stochastic volatility. It is shown that the zero-order term in the expansion coincides with the Schwartz (1997) two-factor term, with averaged volatility, and an explicit expression for the first-order correction term is provided. With empirical data from the natural gas futures market, it is also demonstrated that a significantly better calibration can be achieved by using the correction term as compared to the standard Schwartz (1997) two-factor expression, at virtually no extra effort. In Chapter 7, a new pricing formula is derived for futures options in the Schwartz (1997) two-factor model with time dependent spot volatility. The pricing formula can also be used to find the result of the time dependent spot volatility with futures options prices in the market. Furthermore, the limitations of the method that is used to find the time dependent spot volatility will be explained, and it is also shown how to make sure of its accuracy.

Méthodes de Bootstrap pour les modèles à facteurs

Cette thèse développe des méthodes bootstrap pour les modèles à facteurs qui sont couram- ment utilisés pour générer des prévisions depuis l'article pionnier de Stock et Watson (2002) sur les indices de diffusion. Ces modèles tolèrent l'inclusion d'un grand nombre de variables macroéconomiques et financières comme prédicteurs, une caractéristique utile pour inclure di- verses informations disponibles aux agents économiques. Ma thèse propose donc des outils éco- nométriques qui améliorent l'inférence dans les modèles à facteurs utilisant des facteurs latents extraits d'un large panel de prédicteurs observés. Il est subdivisé en trois chapitres complémen- taires dont les deux premiers en collaboration avec Sílvia Gonçalves et Benoit Perron. Dans le premier article, nous étudions comment les méthodes bootstrap peuvent être utilisées pour faire de l'inférence dans les modèles de prévision pour un horizon de h périodes dans le futur. Pour ce faire, il examine l'inférence bootstrap dans un contexte de régression augmentée de facteurs où les erreurs pourraient être autocorrélées. Il généralise les résultats de Gonçalves et Perron (2014) et propose puis justifie deux approches basées sur les résidus : le block wild bootstrap et le dependent wild bootstrap. Nos simulations montrent une amélioration des taux de couverture des intervalles de confiance des coefficients estimés en utilisant ces approches comparativement à la théorie asymptotique et au wild bootstrap en présence de corrélation sérielle dans les erreurs de régression. Le deuxième chapitre propose des méthodes bootstrap pour la construction des intervalles de prévision permettant de relâcher l'hypothèse de normalité des innovations. Nous y propo- sons des intervalles de prédiction bootstrap pour une observation h périodes dans le futur et sa moyenne conditionnelle. Nous supposons que ces prévisions sont faites en utilisant un ensemble de facteurs extraits d'un large panel de variables. Parce que nous traitons ces facteurs comme latents, nos prévisions dépendent à la fois des facteurs estimés et les coefficients de régres- sion estimés. Sous des conditions de régularité, Bai et Ng (2006) ont proposé la construction d'intervalles asymptotiques sous l'hypothèse de Gaussianité des innovations. Le bootstrap nous permet de relâcher cette hypothèse et de construire des intervalles de prédiction valides sous des hypothèses plus générales. En outre, même en supposant la Gaussianité, le bootstrap conduit à des intervalles plus précis dans les cas où la dimension transversale est relativement faible car il prend en considération le biais de l'estimateur des moindres carrés ordinaires comme le montre une étude récente de Gonçalves et Perron (2014). Dans le troisième chapitre, nous suggérons des procédures de sélection convergentes pour les regressions augmentées de facteurs en échantillons finis. Nous démontrons premièrement que la méthode de validation croisée usuelle est non-convergente mais que sa généralisation, la validation croisée «leave-d-out» sélectionne le plus petit ensemble de facteurs estimés pour l'espace généré par les vraies facteurs. Le deuxième critère dont nous montrons également la validité généralise l'approximation bootstrap de Shao (1996) pour les regressions augmentées de facteurs. Les simulations montrent une amélioration de la probabilité de sélectionner par- cimonieusement les facteurs estimés comparativement aux méthodes de sélection disponibles. L'application empirique revisite la relation entre les facteurs macroéconomiques et financiers, et l'excès de rendement sur le marché boursier américain. Parmi les facteurs estimés à partir d'un large panel de données macroéconomiques et financières des États Unis, les facteurs fortement correlés aux écarts de taux d'intérêt et les facteurs de Fama-French ont un bon pouvoir prédictif pour les excès de rendement.

Cyberbullying: competencia social, motivación y relaciones entre iguales

El reconocimiento de cierto solapamiento entre el acoso cara a cara (bullying) y el ciberacoso (cyberbullying) puede indicar que variables de cognición social, cuya influencia ha sido reconocida en el bullying, también estén presentes en el acoso cibernético. El objetivo de la investigación fue estudiar el ajuste social de los implicados en cyberbullying y analizar las diferencias en la percepción de la competencia social, la motivación y el apoyo de los iguales, entre víctimas, agresores y agresores victimizados del cyberbullying. Un total de 505 adolescentes (47,3% chicas) con edades comprendidas entre los 12 y 16 años (M=13.95; DT=1.42) participaron en el estudio. Se utilizaron instrumentos para adolescentes validados en español y se analizaron las propiedades psicométricas para la adaptación de la escala de competencia social. Análisis factoriales exploratorios y confirmatorios mostraron índices óptimos de fiabilidad y validez. Se observó una mayor implicación de los ciberagresores victimizados. Las comparaciones entre roles a través de pruebas no paramétricas mostraron en los ciberagresores un mayor apoyo social que el resto de perfiles y altos niveles en metas de popularidad. Las cibervíctimas destacaron por su alta percepción de competencia social. Los ciberagresores victimizados mostraron altos niveles de metas de popularidad y baja aceptación social. Los resultados obtenidos permiten concluir que la forma en que el grupo de iguales gestiona su vida emocional y social puede estar explicando la situación de cyberbullying entre los adolescentes.