Sea-surface temperature reconstruction and calibration-function of sediment cores from the Southern Ocean

We provide a new multivariate calibration-function based on South Atlantic modern assemblages of planktonic foraminifera and atlas water column parameters from the Antarctic Circumpolar Current to the Subtropical Gyre and tropical warm waters (i.e., 60°S to 0°S). Therefore, we used a dataset with the abundance pattern of 35 taxonomic groups of planktonic foraminifera in 141 surface sediment samples. Five factors were taken into consideration for the analysis, which account for 93% of the total variance of the original data representing the regional main oceanographic fronts. The new calibration-function F141-35-5 enables the reconstruction of Late Quaternary summer and winter sea-surface temperatures with a statistical error of ~0.5°C. Our function was verified by its application to a sediment core extracted from the western South Atlantic. The downcore reconstruction shows negative anomalies in sea-surface temperatures during the early-mid Holocene and temperatures within the range of modern values during the late Holocene. This pattern is consistent with available reconstructions.

Chemotherapy patient perception regarding communication with the healthcare staff

Purpose: To qualitatively explore the communication between healthcare professionals and oncology patients based on the perception of patients undergoing chemotherapy.Method: Qualitative and exploratory design. Participants were 14 adult patients undergoing chemotherapy at different stages of the disease. A socio-demographic and clinical data form was utilized along with semi-structured interviews. The interviews were audio-recorded, transcribed and content analysis was performed. Two independent judges evaluated the interview content in regards to emerging categories and obtained a Kappa index of 0.834.Results: Three categories emerged from the data: 1) Technical communication without emotional support, in which the information provided is composed of strictly technical information regarding the diagnosis, treatment and/or prognosis; 2) Technical communication, in which the information provided is oriented towards the technical aspects of the patient’s physical condition, while also providing psychological support for the patients’ subjective needs; and 3) Insufficient technical communication, win which there are gaps in the information provided causing confusion and suffering to the patient.Conclusions: Communication with emotional support contributes to greater satisfaction of chemotherapy patients. Practical implications: the results provide elements for the training of healthcare professionals regarding the importance of the emotional support that can be offered to cancer patients during their treatment.

De controller als Businesspartner. Hoe beïnvloeden persoonskenmerken de ontwikkeling naar "Partner in Business"binnen de afdeling Financiën bij de provincie Gelderland?

Bij de provincie Gelderland is per 01-01-2009 een reorganisatie doorgevoerd waarbij o.a. de ondersteunende disciplines zoals Financiën zijn samengevoegd binnen één centrale afdeling. Binnen de afdeling Financiën is een team ‘Business control’ gevormd waarin de Financieel adviseurs zijn ondergebracht. Daarbij is vanaf 2009, in verschillende termen en bewoordingen, steeds de ambitie uitgesproken om van de “Financieel expert” naar “Partner in business” te groeien. De ervaring tot dusver laat zien dat deze ambitie in de praktijk moeizaam te realiseren is. Dit onderzoek richt zich op verschillende facetten die samenhangen met bovengenoemde ambitie. Daarbij richt het onderzoek zich vooral op de vraag wat de invloed daarbij is van de persoonskenmerken van de medewerkers. De onderzoeksvraag is: Hoe beïnvloeden de persoonskenmerken de ontwikkeling naar “Partner in Business” bij het team Business control binnen de afdeling Financiën bij de provincie Gelderland? Uit het literatuuronderzoek blijkt dat New Public Management (NPM) een belangrijke externe ontwikkelingen is voor de publieke sector. NPM heeft als doel om publieke organisaties meer resultaatgericht, meer gecoördineerd en efficiënter te laten werken. Bij NPM gaat het o.a. om begrippen als resultaatgerichtheid, output en efficiency. Aangezien de controller het management adviseert bij het efficiënt realiseren van de organisatiedoelstellingen is NPM van invloed op de (rol van) de controller. Een verandering in de rol van de controller is ook het gevolg van de veranderingen in de financiële functie. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de controllersfunctie zich ontwikkelt van een administratieve, ten behoeve van het top-management controlerende functie, naar een beslissingsondersteunende functie voor alle geledingen van het management. Conijn et al. (2005) beschrijven de ontwikkeling in de financiële functie aan de hand van een denkmodel met daarin vier fasen met de bijbehorende archetypes Scorekeeper, Financial controller, Managementcontroller en Businesspartner. Naast deze ontwikkelingen zijn ook persoonsgerelateerde factoren van invloed op de rol van een controller binnen een organisatie. Vanuit de organisatiepsychologie worden de persoonlijke eigenschappen van mensen dikwijls in vijf verschillende dimensies gevat, ook wel ‘the big five’ genoemd. Het big five factor model gaat ervan uit dat elk persoon in meer of mindere mate de volgende vijf persoonlijke dimensies heeft: Extraversie, Meegaandheid, Zorgvuldigheid, Openheid en Emotionele stabiliteit. De situatie bij de provincie Gelderland is onderzocht aan de hand van een enquête. De enquête is uitgezet bij de 28 Financieel adviseurs met 17 representatieve respondenten. Hieruit blijkt dat de Financieel adviseurs bij de provincie Gelderland voornamelijk activiteiten verrichten die horen bij de rol van Financial controller en in mindere mate die van respectievelijk Managementcontroller, Businesspartner en Scorekeeper. Daarbij beschikken de Managementcontrollers en de Businesspartners meer over de persoonskenmerken Extraversie, Openheid en Emotionele stabiliteit dan de Scorekeepers en Financial controllers. De Scorekeepers beschikken juist het minst over deze drie persoonskenmerken ten opzichte van de andere drie typen controllers. Voor wat betreft de persoonskenmerken Zorgvuldigheid en Meegaandheid laten de resultaten van de enquête geen eenduidig beeld zien in de relatie tot de typen controllers die de Financieel adviseurs vervullen. Op basis van dit onderzoek en met inachtneming van het aantal van 17 respondenten bij de enquête, lijkt er een relatie te zijn tussen de persoonskenmerken van controllers en de rol die zij als controller vervullen. De rol van Businesspartner vraagt blijkbaar om een hoge mate van Extraversie, Openheid en Emotionele stabiliteit. Voor de provincie Gelderland betekent dit concreet dat bij de gewenste ontwikkeling van Financieel expert naar Partner in business rekening gehouden moet worden met de persoonskenmerken van de Financieel adviseurs. Hierdoor kan er een goede aansluiting tot stand worden gebracht tussen de controller als persoon en zijn/haar controllersrol binnen de organisatie. Kortom; de juiste persoon op de juiste plaats.

Testing the psychometric properties of Kidscreen-27 with Irish children of low socio-economic status

Background

Kidscreen-27 was developed as part of a cross-cultural European Union-funded project to standardise the measurement of children’s health-related quality of life. Yet, research has reported mixed evidence for the hypothesised 5-factor model, and no confirmatory factor analysis (CFA) has been conducted on the instrument with children of low socio-economic status (SES) across Ireland (Northern and Republic).

Method

The data for this study were collected as part of a clustered randomised controlled trial. A total of 663 (347 male, 315 female) 8–9-year-old children (M = 8.74, SD = .50) of low SES took part. A 5- and modified 7-factor CFA models were specified using the maximum likelihood estimation. A nested Chi-square difference test was conducted to compare the fit of the models. Internal consistency and floor and ceiling effects were also examined.

Results

CFA found that the hypothesised 5-factor model was an unacceptable fit. However, the modified 7-factor model was supported. A nested Chi-square difference test confirmed that the fit of the 7-factor model was significantly better than that of the 5-factor model. Internal consistency was unacceptable for just one scale. Ceiling effects were present in all but one of the factors.

Conclusions

Future research should apply the 7-factor model with children of low socio-economic status. Such efforts would help monitor the health status of the population.

Influence des traits et troubles de personnalité sur l’intégration au travail de personnes aux prises avec un trouble mental grave

Bien que le travail soit bénéfique et souhaité par une majorité de personnes aux prises avec un trouble mental grave (TMG), les études réalisées auprès de cette clientèle montrent des taux d’emploi d’environ 10 à 20%. Parmi les services visant le retour au travail, les programmes de soutien à l’emploi (PSE) se sont montrés les plus efficaces avec des taux de placement en emploi standard oscillant entre 50 et 60%, sans toutefois garantir le maintien en emploi. Plusieurs études ont tenté de cerner les déterminants de l’obtention et du maintien en emploi chez cette population sans toutefois s’intéresser à la personnalité, et ce, bien qu’elle soit reconnue depuis toujours comme un déterminant important du fonctionnement des individus. De plus, peu de questionnaires d’évaluation de la personnalité selon le modèle de la personnalité en cinq facteurs (FFM) ont été utilisés auprès d’une clientèle avec un TMG et ceux-ci ont montré des propriétés psychométriques ne respectant pas des normes reconnues et acceptées. Cette thèse porte sur les liens entre la personnalité et l’intégration au travail chez les personnes avec un TMG. La première partie vise la validation d’un outil de mesure de la personnalité selon le FFM afin de répondre aux objectifs de la deuxième partie de la thèse. À cet effet, deux échantillons ont été recrutés, soit 259 étudiants universitaires et 141 personnes avec un TMG. Des analyses factorielles confirmatoires ont mené au développement d’un nouveau questionnaire à 15 items (NEO-15) dont les indices d’ajustement, de cohérence interne et de validité convergente respectent les normes établies, ce qui en fait un questionnaire bien adapté à la mesure de la personnalité normale dans des contextes où le temps d’évaluation est limité. La deuxième partie présente les résultats d’une étude réalisée auprès de 82 personnes aux prises avec un TMG inscrites dans un PSE et visant à identifier les facteurs d’obtention et de maintien en emploi chez cette clientèle, particulièrement en ce qui concerne la contribution des éléments normaux et pathologiques de la personnalité. Les résultats de régressions logistiques et de régressions de Cox (analyses de survie) ont démontré que l’historique d’emploi, les symptômes négatifs et le niveau de pathologie de la personnalité étaient prédictifs de l’obtention d’un emploi standard et du délai avant l’obtention d’un tel emploi. Une autre série de régressions de Cox a pour sa part démontré que l’esprit consciencieux était le seul prédicteur significatif du maintien en emploi. Malgré certaines limites, particulièrement des tailles d’échantillons restreintes, ces résultats démontrent la pertinence et l’importance de tenir compte des éléments normaux et pathologiques de la personnalité dans le cadre d’études portant sur l’intégration au travail de personnes avec un TMG. De plus, cette thèse a permis de démontrer l’adéquation d’un nouvel instrument de mesure de la personnalité auprès de cette clientèle. Des avenues futures concernant la réintégration professionnelle et le traitement des personnes avec un TMG sont discutées à la lumière de ces résultats.

Estudo Preliminar das Propriedades Psicométricas e dos Dados Normativos da Forma Geral das Matrizes Progressivas de Raven numa Amostra da Comunidade

Objetivo: Estudar as propriedades psicométricas e os dados normativos da Forma Geral das Matrizes Progressivas de Raven numa amostra da comunidade da população portuguesa. Método: A amostra é constituída por 697 pessoas (314 homens e 383 mulheres), com idades compreendidas entre os 12 e os 90 anos. Todos os participantes preencheram uma declaração de consentimento informado e uma bateria de testes neuropsicológicos, incluindo a Forma Geral das Matrizes Progressivas de Raven (FG-MPR), Teste de Memória de 15-Item de Rey, Escala de Autoavaliação de Ansiedade de Zung, Bateria de Avaliação Frontal e Figura Complexa de Rey. Resultados: A média na FG-MPR foi de 44,47 (DP = 10,78). Os resultados demonstraram que todas as variáveis sociodemográficas (idade, sexo, escolaridade, profissão, regiões e tipologia de áreas urbanas), exceto o estado civil, apresentaram ter influência significativa nas pontuações da FG-MPR. A confiabilidade e a estabilidade temporal da FG-MPR revelaram-se adequadas. A análise fatorial exploratória e confirmatória mostrou que o modelo para um fator não é adequado. Um modelo a quatro fatores continua a não ser adequado. Conclusão: Os dados do presente estudo sugerem que se trata de um instrumento com potencialidades na sua utilização junto da população portuguesa. / Purpose: To study the psychometric properties and date normative of the Raven’s Standard Progressive Matrices in a Portuguese community sample. Method: The sample consists of 697 people (314 men and 383 women), aged between 12 and 90 years. All participants filled an informed consent form and a battery of neuropsychological tests, which included Raven’s Standard Progressive Matrices (RSPM), Rey 15-Item Memory Test, Zung Self-Rating Anxiety Scale, Frontal Assessment Battery, and Rey Complex Figure Test. Results: The average in RSPM was 44.47 (SD = 10.78). The results showed that all of the sociodemographic variables (age, sex, education, profession, region, and typology of urban areas), with the exception of civil status, showed significant influence on RSPM scores. The reliability and temporal stability of RSPM were adequate. Exploratory and Confirmatory factor analysis showed that the model is not better explained by one factor. A two-factor model was not also suitable. Conclusion: The data from this study suggest that it is an instrument with potential for its use among the Portuguese population.

Stepped Wedge Design for Multiple Interventions

Thesis (Master's)--University of Washington, 2016-08

Effects of incomplete combustion on atmospheric chemistry: Black carbon climate forcing and global carbon monoxide emissions

This thesis is actually the composition of two separate studies aimed at further understanding the role of incomplete combustion products on atmospheric chemistry. The first explores the sensitivity of black carbon (BC) forcing to aerosol vertical location since BC has an increased forcing per unit mass when it is located above reflective clouds. We used a column radiative transfer model to produce globally-averaged values of normalized direct radiative forcing (NDRF) for BC over and under different types of clouds. We developed a simple column-weighting scheme based on the mass fractions of BC that are over and under clouds in measured vertical profiles. The resulting NDRF is in good agreement with global 3-D model estimates, supporting the column-weighted model as a tool for exploring uncertainties due to diversity in vertical distribution. BC above low clouds accounts for about 20% of the global burden but 50% of the forcing. We estimate maximum-minimum spread in NDRF due to modeled profiles as about 40% and uncertainty as about 25%. Models overestimate BC in the upper troposphere compared with measurements; modeled NDRF might need to be reduced by about 15%. Redistributing BC within the lowest 4 km of the atmosphere affects modeled NDRF by only about 5% and cannot account for very high forcing estimates. The second study estimated global year 2000 carbon monoxide (CO) emissions using a traditional bottom-up inventory. We applied literature-derived emission factors to a variety of fuel and technology combinations. Combining these with regional fuel use and production data we produced CO emissions estimates that were separable by sector, fuel type, technology, and region. We estimated year 2000 stationary source emissions of 685.9 Tg/yr and 885 Tg/yr if we included adopted mobile sources from EDGAR v3.2FT2000. Open/biomass burning contributed most significantly to global CO burden, while the residential sector, primarily in Asia and Africa, were the largest contributors with respect to contained combustion sources. Industry production in Asia, including brick, cement, iron and steel-making, also contributed significantly to CO emissions. Our estimates of biofuel emissions are lower than most previously published bottom-up estimates while our other fuel emissions are generally in good agreement. Our values are also universally lower than recently estimated CO emissions from models using top-down methods.

Seismic waveform inversion for core-mantle boundary topography

International audience

Combination of Evolutionary Algorithms with Experimental Design, Traditional Optimization and Machine Learning

Evolutionary algorithms alone cannot solve optimization problems very efficiently since there are many random (not very rational) decisions in these algorithms. Combination of evolutionary algorithms and other techniques have been proven to be an efficient optimization methodology. In this talk, I will explain the basic ideas of our three algorithms along this line (1): Orthogonal genetic algorithm which treats crossover/mutation as an experimental design problem, (2) Multiobjective evolutionary algorithm based on decomposition (MOEA/D) which uses decomposition techniques from traditional mathematical programming in multiobjective optimization evolutionary algorithm, and (3) Regular model based multiobjective estimation of distribution algorithms (RM-MEDA) which uses the regular property and machine learning methods for improving multiobjective evolutionary algorithms.

Pricing derivatives with stochastic volatility

This Ph.D. thesis contains 4 essays in mathematical finance with a focus on pricing Asian option (Chapter 4), pricing futures and futures option (Chapter 5 and Chapter 6) and time dependent volatility in futures option (Chapter 7). In Chapter 4, the applicability of the Albrecher et al.(2005)'s comonotonicity approach was investigated in the context of various benchmark models for equities and com- modities. Instead of classical Levy models as in Albrecher et al.(2005), the focus is the Heston stochastic volatility model, the constant elasticity of variance (CEV) model and the Schwartz (1997) two-factor model. It is shown that the method delivers rather tight upper bounds for the prices of Asian Options in these models and as a by-product delivers super-hedging strategies which can be easily implemented. In Chapter 5, two types of three-factor models were studied to give the value of com- modities futures contracts, which allow volatility to be stochastic. Both these two models have closed-form solutions for futures contracts price. However, it is shown that Model 2 is better than Model 1 theoretically and also performs very well empiri- cally. Moreover, Model 2 can easily be implemented in practice. In comparison to the Schwartz (1997) two-factor model, it is shown that Model 2 has its unique advantages; hence, it is also a good choice to price the value of commodity futures contracts. Fur- thermore, if these two models are used at the same time, a more accurate price for commodity futures contracts can be obtained in most situations. In Chapter 6, the applicability of the asymptotic approach developed in Fouque et al.(2000b) was investigated for pricing commodity futures options in a Schwartz (1997) multi-factor model, featuring both stochastic convenience yield and stochastic volatility. It is shown that the zero-order term in the expansion coincides with the Schwartz (1997) two-factor term, with averaged volatility, and an explicit expression for the first-order correction term is provided. With empirical data from the natural gas futures market, it is also demonstrated that a significantly better calibration can be achieved by using the correction term as compared to the standard Schwartz (1997) two-factor expression, at virtually no extra effort. In Chapter 7, a new pricing formula is derived for futures options in the Schwartz (1997) two-factor model with time dependent spot volatility. The pricing formula can also be used to find the result of the time dependent spot volatility with futures options prices in the market. Furthermore, the limitations of the method that is used to find the time dependent spot volatility will be explained, and it is also shown how to make sure of its accuracy.

Empenhamento(s) organizacional(is): Dois laços afectivos, dois instrumentais, um normativo e um de ausência

Este artigo visa testar um hexa-modelo dimensional do empenhamento organizacional sugerido em pesquisas anteriores de Rego (2002b, 2003). O modelo difere do esquema tri-dimensional mais comum (afectivo, normativo e instrumental) no que concerne a três aspectos: a) a faceta afectiva é desmembrada em duas (empenhamento afectivo; futuro comum); b) a faceta instrumental é dividida nas facetas “escassez de alternativas” e “sacrifícios elevados”; c) é sugerida uma nova dimensão, designada “ausência psicológica” e que representa o “grau zero” do empenhamento. A amostra é constituída por 366 indivíduos, com actividades profissionais bastante distintas. Análises factoriais confirmatórias sugerem que o modelo de seis dimensões se ajusta satisfatoriamente aos dados, embora os modelos de quatro e cinco dimensões denotem igualmente boas qualidades psicométricas.

Influence des traits et troubles de personnalité sur l’intégration au travail de personnes aux prises avec un trouble mental grave

Bien que le travail soit bénéfique et souhaité par une majorité de personnes aux prises avec un trouble mental grave (TMG), les études réalisées auprès de cette clientèle montrent des taux d’emploi d’environ 10 à 20%. Parmi les services visant le retour au travail, les programmes de soutien à l’emploi (PSE) se sont montrés les plus efficaces avec des taux de placement en emploi standard oscillant entre 50 et 60%, sans toutefois garantir le maintien en emploi. Plusieurs études ont tenté de cerner les déterminants de l’obtention et du maintien en emploi chez cette population sans toutefois s’intéresser à la personnalité, et ce, bien qu’elle soit reconnue depuis toujours comme un déterminant important du fonctionnement des individus. De plus, peu de questionnaires d’évaluation de la personnalité selon le modèle de la personnalité en cinq facteurs (FFM) ont été utilisés auprès d’une clientèle avec un TMG et ceux-ci ont montré des propriétés psychométriques ne respectant pas des normes reconnues et acceptées. Cette thèse porte sur les liens entre la personnalité et l’intégration au travail chez les personnes avec un TMG. La première partie vise la validation d’un outil de mesure de la personnalité selon le FFM afin de répondre aux objectifs de la deuxième partie de la thèse. À cet effet, deux échantillons ont été recrutés, soit 259 étudiants universitaires et 141 personnes avec un TMG. Des analyses factorielles confirmatoires ont mené au développement d’un nouveau questionnaire à 15 items (NEO-15) dont les indices d’ajustement, de cohérence interne et de validité convergente respectent les normes établies, ce qui en fait un questionnaire bien adapté à la mesure de la personnalité normale dans des contextes où le temps d’évaluation est limité. La deuxième partie présente les résultats d’une étude réalisée auprès de 82 personnes aux prises avec un TMG inscrites dans un PSE et visant à identifier les facteurs d’obtention et de maintien en emploi chez cette clientèle, particulièrement en ce qui concerne la contribution des éléments normaux et pathologiques de la personnalité. Les résultats de régressions logistiques et de régressions de Cox (analyses de survie) ont démontré que l’historique d’emploi, les symptômes négatifs et le niveau de pathologie de la personnalité étaient prédictifs de l’obtention d’un emploi standard et du délai avant l’obtention d’un tel emploi. Une autre série de régressions de Cox a pour sa part démontré que l’esprit consciencieux était le seul prédicteur significatif du maintien en emploi. Malgré certaines limites, particulièrement des tailles d’échantillons restreintes, ces résultats démontrent la pertinence et l’importance de tenir compte des éléments normaux et pathologiques de la personnalité dans le cadre d’études portant sur l’intégration au travail de personnes avec un TMG. De plus, cette thèse a permis de démontrer l’adéquation d’un nouvel instrument de mesure de la personnalité auprès de cette clientèle. Des avenues futures concernant la réintégration professionnelle et le traitement des personnes avec un TMG sont discutées à la lumière de ces résultats.

Children's Separation Anxiety Scale (CSAS): Psychometric Properties

This study describes the psychometric properties of the Children's Separation Anxiety Scale (CSAS), which assesses separation anxiety symptoms in childhood. Participants in Study 1 were 1,908 schoolchildren aged between 8 and 11. Exploratory factor analysis identified four factors: worry about separation, distress from separation, opposition to separation, and calm at separation, which explained 46.91% of the variance. In Study 2, 6,016 children aged 8–11 participated. The factor model in Study 1 was validated by confirmatory factor analysis. The internal consistency (α = 0.82) and temporal stability (r = 0.83) of the instrument were good. The convergent and discriminant validity were evaluated by means of correlations with other measures of separation anxiety, childhood anxiety, depression and anger. Sensitivity of the scale was 85% and its specificity, 95%. The results support the reliability and validity of the CSAS.

Deviant behavior variety scale: Development and validation with a sample of portuguese adolescents

This study presents the development and analysis of the psychometric properties of the Deviant Behavior Variety Scale (DBVS). Participants were 861 Portuguese adolescents (54 % female), aged between 12 and 19 years old. Two alternative models were tested using Confirmatory Factor Analysis. Although both models showed good fit indexes, the two-factor model didn’t presented discriminant validity. Further results provided evidence for the factorial and the convergent validity of the single-factor structure of the DVBS, which has also shown good internal consistency. Criterion validity was evaluated through the association with related variables, such as age and school failure, as well as the scale’s ability to capture group differences, namely between genders and school retentions, and finally by comparing a sub-group of convicted adolescents with a group of non-convicted ones regarding their engagement in delinquent activities. Overall, the scale presented good psychometric properties, with results supporting that the DBVS is a valid and reliable self-reported measure to evaluate adolescents’ involvement in deviance.