‘Optimaliserend Onderwijs’ voor elke leerling. Multiniveau theoretisch ontwerp en praktijkontwikkeling

Een review van onderwijsanalyses en (beleids)onderzoeken verricht in de periode 1916-2015 wijst uit dat de reguliere jaarklassensystematiek in het Nederlandse primair en voortgezet onderwijs aanleiding geeft tot prestatie- en motivatieproblemen bij risico-leerlingen. Dit zijn met name de leerlingen die qua ontwikkelingspotenties of leervorderingen (aanvankelijk) duidelijk naar beneden of naar boven afwijken van leeftijdsgenoten in een groep of klas. Ondervanging van deze problemen lijkt mogelijk via een preventieve systematiek van ‘Optimaliserend Onderwijs’ voor elk kind in de vóór- of vroegschoolse educatie en elke leerling in het primair of voortgezet onderwijs. Een eerste vraag betreft de inhoudelijke en vormgevingskenmerken van dit onderwijsontwerp: welke richtlijnen en specificaties daarvan kunnen het onderwijs, spelen en leren voor elke leerling, zo optimaal mogelijk inhoud en vorm geven en hoe ziet een model van dit Optimaliserend Onderwijs eruit? Een tweede vraag is gericht op de realisatie van dit onderwijsontwerp: hoe is deze onderwijssystematiek te ontwikkelen in de Nederlandse schoolpraktijk? Gebruik van de sneeuwbalmethode in met name Nederlandse onderzoeks- en designliteratuur leidt tot beantwoording van de eerste vraag in de vorm van een multiniveau theoretisch ontwerp van ‘Optimaliserend Onderwijs’. Kernpunten hierin zijn: landelijke (deel)curricula gekenmerkt door instructievarianten; integratie van dubbele diagnostiek (individueel-longitudinaal en vergelijkend-genormeerd); flexibele certificerings- en diplomeringsstructuur; een ondersteunende schoolorganisatie; gecontroleerde opbrengst-optimalisering per kind of leerling en op instellings- en schoolniveau; per vóór- of vroegschoolse instelling of school(bestuur) kunnen ook vrije ofwel eigen onderwijsinvullingen worden ingericht. Beantwoording van de tweede vraag gebeurt met behulp van (onderzoeks)literatuur over multiniveau onderwijsinnovatie in de schoolpraktijk. Aanbevolen wordt om, op basis van een gezamenlijk besluit van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Tweede Kamer, relevante onderwijsinstanties, schoolbesturen en ouderorganisaties, te komen tot inrichting van samenhangende ontwikkelingsprojecten en -onderzoeken. Via een projectenserie in instellingen voor vóór- of vroegschoolse educatie en scholen voor primair en voortgezet onderwijs kan gecontroleerd worden samengewerkt tussen leid(st)ers, leerkrachten en docenten, scholen, ontwikkelings- en andere onderwijsinstellingen, instellingen voor onderzoek en informatietechnologie, en onderwijspolitiek. Tussenresultaten van Optimaliserend Onderwijs worden steeds in andere instellingen en scholen beproefd en verder verspreid.

Transiting Exoplanet Studies and Community Targets for JWST's Early Release Science Program

The James Webb Space Telescope (JWST) will likely revolutionize transiting exoplanet atmospheric science, due to a combination of its capability for continuous, long duration observations and its larger collecting area, spectral coverage, and spectral resolution compared to existing space-based facilities. However, it is unclear precisely how well JWST will perform and which of its myriad instruments and observing modes will be best suited for transiting exoplanet studies. In this article, we describe a prefatory JWST Early Release Science (ERS) Cycle 1 program that focuses on testing specific observing modes to quickly give the community the data and experience it needs to plan more efficient and successful transiting exoplanet characterization programs in later cycles. We propose a multi-pronged approach wherein one aspect of the program focuses on observing transits of a single target with all of the recommended observing modes to identify and understand potential systematics, compare transmission spectra at overlapping and neighboring wavelength regions, confirm throughputs, and determine overall performances. In our search for transiting exoplanets that are well suited to achieving these goals, we identify 12 objects (dubbed “community targets”) that meet our defined criteria. Currently, the most favorable target is WASP-62b because of its large predicted signal size, relatively bright host star, and location in JWST's continuous viewing zone. Since most of the community targets do not have well-characterized atmospheres, we recommend initiating preparatory observing programs to determine the presence of obscuring clouds/hazes within their atmospheres. Measurable spectroscopic features are needed to establish the optimal resolution and wavelength regions for exoplanet characterization. Other initiatives from our proposed ERS program include testing the instrument brightness limits and performing phase-curve observations. The latter are a unique challenge compared to transit observations because of their significantly longer durations. Using only a single mode, we propose to observe a full-orbit phase curve of one of the previously characterized, short-orbital-period planets to evaluate the facility-level aspects of long, uninterrupted time-series observations.

Posterior Probability Modeling and Image Classification for Archaeological Site Prospection: Building a Survey Efficacy Model for Identifying Neolithic Felsite Workshops in the Shetland Islands

The application of custom classification techniques and posterior probability modeling (PPM) using Worldview-2 multispectral imagery to archaeological field survey is presented in this paper. Research is focused on the identification of Neolithic felsite stone tool workshops in the North Mavine region of the Shetland Islands in Northern Scotland. Sample data from known workshops surveyed using differential GPS are used alongside known non-sites to train a linear discriminant analysis (LDA) classifier based on a combination of datasets including Worldview-2 bands, band difference ratios (BDR) and topographical derivatives. Principal components analysis is further used to test and reduce dimensionality caused by redundant datasets. Probability models were generated by LDA using principal components and tested with sites identified through geological field survey. Testing shows the prospective ability of this technique and significance between 0.05 and 0.01, and gain statistics between 0.90 and 0.94, higher than those obtained using maximum likelihood and random forest classifiers. Results suggest that this approach is best suited to relatively homogenous site types, and performs better with correlated data sources. Finally, by combining posterior probability models and least-cost analysis, a survey least-cost efficacy model is generated showing the utility of such approaches to archaeological field survey.

Future trends in cystic fibrosis demography in 34 European countries

Median survival has increased in people with cystic fibrosis (CF) during the past six decades, which has led to an increased number of adults with CF. The future impact of changes in CF demographics has not been evaluated. The aim of this study was to estimate the number of children and adults with CF in 34 European countries by 2025. Data were obtained from the European Cystic Fibrosis Society Patient Registry. Population forecasts were performed for countries that have extensive CF population coverage and at least 4 years of longitudinal data by modelling future entering and exiting flows in registry cohorts. For the other countries, population projections were performed based on assumptions from knowledge of current CF epidemiology. Western European countries' forecasts indicate that an increase in the overall number of CF patients by 2025, by approximately 50%, corresponds to an increase by 20% and by 75% in children and adults, respectively. In Eastern European countries the projections suggest a predominant increase in the CF child population, although the CF adult population would also increase.It was concluded that a large increase in the adult CF population is expected in the next decade. A significant increase in adult CF services throughout Europe is urgently required.

"Bolagsverket är mer modernt än jag tänkte mig" : Hur kan statliga myndigheter arbeta med Employer Branding för att attrahera Generation Y?

Bakgrund: Employer Branding är ett relativt nytt begrepp som har börjat användas som en strategi inom Human Resource Management. Genom att utveckla ett Employer Brand kan or-ganisationer attrahera och behålla talangfull arbetskraft och på så vis säkra sin överlevnad. Det saknas emellertid forskning på hur Employer Branding kan användas i offentlig verksamhet för att attrahera den senaste generationen på arbetsmarknaden; Generation Y. Syfte: Öka förståelse för hur statliga myndigheter kan arbeta med Employer Branding för att attrahera Generation Y. Metod: Studien baseras på kvalitativ metod och har en fenomenologisk samt deduktiv forsk-ningsansats. Undersökningsdesignen var i form av en fallstudie. Nio semistrukturerade inter-vjuer har genomförts med respondenter på Bolagsverket, varav fyra intervjuer med personer som har inflytande över Employer Branding och fem med personer ur Generation Y. Teorier: "Employer Branding Predictive Model" Slutsatser: I studien visar att den statliga arbetsgivaren är attraktiv för Generation Y. Proble-matiken ligger i att det finns brister beträffande hur kommunikationen av arbetsgivarvarumärket ser ut externt. Utan en uttalad målgrupp och ett uttalat Employee Value Proposition blir den externa kommunikationen otydlig vilket minskar arbetsgivarens attraktionskraft hos potentiella arbetstagare. Attraktiviteten uppstår först när individen från Generation Y redan rekryterats in i organisationen.

The ENCARA system for face detection and normalization

[EN]Facial image processing is becoming widespread in human-computer applications, despite its complexity. High-level processes such as face recognition or gender determination rely on low-level routines that must e ectively detect and normalize the faces that appear in the input image. In this paper, a face detection and normalization system is described. The approach taken is based on a cascade of fast, weak classi ers that together try to determine whether a frontal face is present in the image.

Le succès reproducteur au début de la vie, la longévité et le succès reproducteur tardif chez la femelle de la chèvre de montagne

La théorie biodémographique liée à l’âge prédit un compromis entre l’allocation reproductrice au début de la vie et la reproduction tardive, la survie, ou ces deux composantes de la valeur adaptative à la fois. Actuellement, la notion de compromis a été démontrée par plusieurs études en milieu naturel. Par contre, l’effet des conditions environnementales et de la qualité des individus a rarement été étudié. Grâce aux données longitudinales récoltées dans la population de chèvres de montagne (Oreamnos americanus) de Caw Ridge, Alberta, nous avons pu examiner l’influence de l’âge à la première reproduction (APR) et du succès reproducteur au début de la vie (SRD) sur la longévité et sur le succès reproducteur tardif, en tenant compte des conditions environnementales natales et de la qualité des individus. Contrairement à nos prédictions, nous n’avons pas détecté la présence d’un compromis entre l’allocation reproductrice au début de la vie et la performance tardive dans cette population. Au contraire, l’APR et le SRD avaient des effets directs et faiblement positifs sur le succès reproducteur tardif. La densité de population à la naissance d’une femelle a fortement réduit le succès reproducteur tardif de manière directe. Elle l’affectait également de manière indirecte par son effet sur l’APR et le SRD. La densité était le seul facteur déterminant de la longévité, par un effet direct et fortement négatif. Tel que démontré dans des études précédentes sur la même population, les femelles de bonne qualité avaient un SRD élevé par rapport aux femelles de mauvaise qualité. Ces résultats fournissent une vision intégrée des compromis au début et à la fin de la vie, en soulignant l’importance de tenir compte des conditions environnementales, qui pourraient engendrer des implications à long terme sur la dynamique des populations.

Panossyöttökasvatusprosessin automatisointi

Tutkimuskäyttöön tarkoitettujen rekombinanttiproteiinien tuottaminen fermentoimalla on yleinen menetelmä bioteollisuudessa. Mikrobit kasvatetaan fermentorissa, joka tarjoaa kontrolloidun kasvuympäristön ja sopivat tuotto-olosuhteet halutulle tuotteelle. Eräs fermentointimuodoista on korkeatuottoinen ja pitkäkestoinen panossyöttökasvatus, jossa saavutetaan panoskavatusta merkittävästi korkeampi solutiheys jatkamalla panosvaiheen jälkeen kasvua rajoittavan substraatin syöttöä. Laboratoriomittakaavassa fermentorikasvatusten tilavuudet vaihtelevat litrasta kymmeniin ja niissä kasvatusta seurataan sekä ohjataan joko fermentorista tai tietokoneesta. Tyypillisessä fermentointiprosessissa operaattori tarkkailee muun muassa vaahdonkorkeutta sekä käynnistää pumppuja olosuhteiden muuttuessa. Tällaiset tehtävät ovat teollisen mittakaavan laitteistoissa usein automatisoituja. Diplomityön tarkoituksena oli päivittää kahden Turun yliopiston biotekniikan laboratoriossa sijaitsevan BioFlo® -sarjan pöytäfermentorin MS-DOS -pohjainen tietokoneohjausohjelma nykyaikaiseksi ja lisätä siihen etäseuranta ja -ohjaus. Ohjelmaan oli tarkoitus liittää erillinen optinen solutiheysanturi, jonka lukemien häiriötä haluttiin myös vähentää signaalinkäsittelyllä. Lisäksi vaahdonestoaineen ja indusorin lisäykset haluttiin automatisoida panossyöttökasvatuksessa. Vaahdonkorkeuden havaitsemisen mahdollisuutta konenäön menetelmin haluttiin selvittää, jotta vaahdonestoaineen automaattiset lisäykset voitaisiin toteuttaa nettikameran syötteen perusteella. Koekasvatuksilla osoitettiin päivitetyn ohjausohjelman toimivan panos- ja panossyöttömuodoilla. Uuden käyttöliittymän avulla pystyttiin automatisoimaan panoskasvatuksen lisäykset ja syöttönopeuden muutokset sekä tunnistamaan kasvatusliuosten vaahdonkorkeutta vaahdonestoaineen lisäykseen riittävällä kahden senttimetrin tarkkuudella. Lisäksi käyttöliittymä mahdollisti kasvatuksen ohjauksen ja seurauksen myös etänä. Työssä kehitetty ohjausohjelma julkaistiin avoimena ohjelmana ilman etä- ja nettikameratoimintoja. Ohjelma toimii hyvin BioFlo® -sarjan fermentorien käyttöliittymänä, mutta avoimen lähdekoodin ansiosta kuka tahansa voi hyödyntää ohjelmaa pohjana myös uusissa projekteissa tai muissa fermentorimalleissa.

Sanojen jaksot ja reunattomat tekijät. Ehrenfeuchtin—Silbergerin ongelma.

Ehrenfeuchtin–Silbergerin ongelma kysyy, kuinka pitkä sana voi olla sen pisimpien reunattomien tekijöiden pituuden suhteen, ennen kuin sillä on sen lyhimmän jakson pituinen reunaton tekijä. Ongelman ratkaisu on sanan pisimpien reunattomien tekijöiden pituudesta riippuva raja, jolle kaikilla ainakin tämän pituisilla sanoilla on välttämättä lyhimmän jakson pituinen reunaton tekijä. Tutkielmassa esitellään tämän ongelman paras tunnettu ratkaisu. Lisäksi tarkastellaan muita ongelmaan läheisesti liittyviä tuloksia. Päälauseena todistetaan paras tunnettu raja pisimpien reunattomien tekijöiden suhteen. Todistus on peräisin Štěpán Holubin ja Dirk Nowotkan artikkelista The Ehrenfeucht–Silberger problem (Journal of Combinatorial Theory, Series A) sekä tämän artikkelin alustavasta versiosta ICALP 2009 -konferenssin proceedings-julkaisussa. Esitetty ratkaisu näytetään vakiotermiä vaille optimaaliseksi vertaamalla sitä parhaaseen tunnettuun esimerkkiin äärettömästä sanajoukosta, jonka jokaisen sanan pisimmät reunattomat tekijät ovat lyhyempiä kuin lyhin jakso ja jonka jokaisen sanan pituus pisimpien reunattomien tekijöiden pituuden suhteen on suurin tunnettu. Johdatteluna esitellään perustuloksia sanan jaksoista ja reunattomista tekijöistä sekä esitellään eräitä muita ehtoja sille, milloin sanalla on sen lyhimmän jakson pituinen reunaton tekijä. Toisaalta tarkastellaan myös ongelmaa, joka kysyy vastaavaa rajaa lyhimmän jakson suhteen. Uutena tuloksena parannetaan parasta aiemmin tunnettua rajaa yhtä pienemmäksi, jolloin saatu raja on optimaalinen. Lisäksi todistetaan, mitä muotoa ovat kaikki sanat, joilla ei ole lyhimmän jaksonsa pituista reunatonta tekijää ja jotka ovat lyhimmän jaksonsa suhteen mahdollisimman pitkiä. Lisäksi tarkastellaan kriittistä tekijöihinjakoa, joka liittää sanan lyhimmän jakson sen paikallisiin jaksoihin. Kriittisen tekijöihinjaon lauseesta esitetään eräs todistus. Tämän lisäksi todistetaan päälauseen todistuksessa tarvittava lemma, joka liittyy sanan konjugaatin tekijöihinjaon kriittisyyteen.

Sanojen jaksot ja reunattomat tekijät. Ehrenfeuchtin—Silbergerin ongelma

Ehrenfeuchtin–Silbergerin ongelma kysyy, kuinka pitkä sana voi olla sen pisimpien reunattomien tekijöiden pituuden suhteen, ennen kuin sillä on sen lyhimmän jakson pituinen reunaton tekijä. Ongelman ratkaisu on sanan pisimpien reunattomien tekijöiden pituudesta riippuva raja, jolle kaikilla ainakin tämän pituisilla sanoilla on välttämättä lyhimmän jakson pituinen reunaton tekijä. Tutkielmassa esitellään tämän ongelman paras tunnettu ratkaisu. Lisäksi tarkastellaan muita ongelmaan läheisesti liittyviä tuloksia. Päälauseena todistetaan paras tunnettu raja pisimpien reunattomien tekijöiden suhteen. Todistus on peräisin Štěpán Holubin ja Dirk Nowotkan artikkelista The Ehrenfeucht–Silberger problem (Journal of Combinatorial Theory, Series A) sekä tämän artikkelin alustavasta versiosta ICALP 2009 -konferenssin proceedings-julkaisussa. Esitetty ratkaisu näytetään vakiotermiä vaille optimaaliseksi vertaamalla sitä parhaaseen tunnettuun esimerkkiin äärettömästä sanajoukosta, jonka jokaisen sanan pisimmät reunattomat tekijät ovat lyhyempiä kuin lyhin jakso ja jonka jokaisen sanan pituus pisimpien reunattomien tekijöiden pituuden suhteen on suurin tunnettu. Johdatteluna esitellään perustuloksia sanan jaksoista ja reunattomista tekijöistä sekä esitellään eräitä muita ehtoja sille, milloin sanalla on sen lyhimmän jakson pituinen reunaton tekijä. Toisaalta tarkastellaan myös ongelmaa, joka kysyy vastaavaa rajaa lyhimmän jakson suhteen. Uutena tuloksena parannetaan parasta aiemmin tunnettua rajaa yhtä pienemmäksi, jolloin saatu raja on optimaalinen. Lisäksi todistetaan, mitä muotoa ovat kaikki sanat, joilla ei ole lyhimmän jaksonsa pituista reunatonta tekijää ja jotka ovat lyhimmän jaksonsa suhteen mahdollisimman pitkiä. Lisäksi tarkastellaan kriittistä tekijöihinjakoa, joka liittää sanan lyhimmän jakson sen paikallisiin jaksoihin. Kriittisen tekijöihinjaon lauseesta esitetään eräs todistus. Tämän lisäksi todistetaan päälauseen todistuksessa tarvittava lemma, joka liittyy sanan konjugaatin tekijöihinjaon kriittisyyteen.

Rede de conservação on farm para fruteiras nativas da fitofisionomia floresta com araucária: levantamento de informações

Currently, the biodiversity is considered as a powerful food security strategy, ecological and economical for humanity. Brazil is one of the main centers of genetic diversity of native fruit in the world. However, little is known about most of these species. In southwestern Paraná region, this diversity can be found, however, due to human action to increase genetic erosion, it is losing genotypes with potential for use. Thus, the conservation of genetic resources is essential for reduction strategies for damage caused to the environment and the lack of tech-nical information to increase the use of them. This study aimed to obtain information for cre-ating on farm net conservation in four citties this region. This study was carried out in rural properties from Dois Vizinhos, Itapejara D’Oeste, Verê and São Jorge D'Oeste citties, Paraná State, Brazil. It was action plan was established with the rural communities through gathering information with agents considered key in the process, it seeking the greatest number of farm-ers who had their properties in the native fruits as pitanga, jabuticaba, uvaia, cereja-do-mato, guabiroba, guabiju, sete capote, goiaba serrana, araça amarelo e vermelho trees. Semi-structured questionnaire was applied, which concerned issues of presence, handling and use of Myrtaceae fruit trees on their properties and informed consent term. There was a survey of the number and native fruits present in each property. The characterization of each household in terms of diversity handled and used in native fruit was performed. It was realized the soil col-lect in 200 properties with the presence of at least some native fruit tree naturally occurring, in order to determine the preference of the species for the chemical characteristics of the soil. The four citties have native fruits trees in quantity and diversity for the creation of on farm net conservation, with farmers demonstrating knowledge of their role as guardians of this heritage of humanity.

Datasets, features, learning, and models in visual recognition

Visual recognition is a fundamental research topic in computer vision. This dissertation explores datasets, features, learning, and models used for visual recognition. In order to train visual models and evaluate different recognition algorithms, this dissertation develops an approach to collect object image datasets on web pages using an analysis of text around the image and of image appearance. This method exploits established online knowledge resources (Wikipedia pages for text; Flickr and Caltech data sets for images). The resources provide rich text and object appearance information. This dissertation describes results on two datasets. The first is Berg’s collection of 10 animal categories; on this dataset, we significantly outperform previous approaches. On an additional set of 5 categories, experimental results show the effectiveness of the method. Images are represented as features for visual recognition. This dissertation introduces a text-based image feature and demonstrates that it consistently improves performance on hard object classification problems. The feature is built using an auxiliary dataset of images annotated with tags, downloaded from the Internet. Image tags are noisy. The method obtains the text features of an unannotated image from the tags of its k-nearest neighbors in this auxiliary collection. A visual classifier presented with an object viewed under novel circumstances (say, a new viewing direction) must rely on its visual examples. This text feature may not change, because the auxiliary dataset likely contains a similar picture. While the tags associated with images are noisy, they are more stable when appearance changes. The performance of this feature is tested using PASCAL VOC 2006 and 2007 datasets. This feature performs well; it consistently improves the performance of visual object classifiers, and is particularly effective when the training dataset is small. With more and more collected training data, computational cost becomes a bottleneck, especially when training sophisticated classifiers such as kernelized SVM. This dissertation proposes a fast training algorithm called Stochastic Intersection Kernel Machine (SIKMA). This proposed training method will be useful for many vision problems, as it can produce a kernel classifier that is more accurate than a linear classifier, and can be trained on tens of thousands of examples in two minutes. It processes training examples one by one in a sequence, so memory cost is no longer the bottleneck to process large scale datasets. This dissertation applies this approach to train classifiers of Flickr groups with many group training examples. The resulting Flickr group prediction scores can be used to measure image similarity between two images. Experimental results on the Corel dataset and a PASCAL VOC dataset show the learned Flickr features perform better on image matching, retrieval, and classification than conventional visual features. Visual models are usually trained to best separate positive and negative training examples. However, when recognizing a large number of object categories, there may not be enough training examples for most objects, due to the intrinsic long-tailed distribution of objects in the real world. This dissertation proposes an approach to use comparative object similarity. The key insight is that, given a set of object categories which are similar and a set of categories which are dissimilar, a good object model should respond more strongly to examples from similar categories than to examples from dissimilar categories. This dissertation develops a regularized kernel machine algorithm to use this category dependent similarity regularization. Experiments on hundreds of categories show that our method can make significant improvement for categories with few or even no positive examples.

Automatization of feeding the heat flux data to water circulation simulations of recovery boilers

Tässä työssä perehdytään soodakattiloiden vesikiertomallin rakentamiseen. Työn päätavoitteena on kehittää simulointimallia varten taulukkolaskentapohja, jonka avulla soodakattilan lämpövuotietoja on yksinkertaista ja nopeaa käsitellä ja siirtää Apros 6 -simulointiohjelmaan. Lisäksi tarkoituksena on pyrkiä automatisoimaan työvaiheet mahdollisimman pitkälle, jolloin vesikiertolaskennan tekeminen yksinkertaistuisi, yhtenäistyisi ja tarkentuisi. Tämä on mahdollista Excel- makrojen ja Apros 6:n uusien toimintojen avulla. Apros 6:ssa on nyt mahdollista hyödyntää SCL- komentotiedostoja, joiden avulla sujuva tiedonsiirto Aproksen ja Excelin välillä vodaan toteuttaa. Vesikiertolaskentaan käytettävän datan käsittely on aikaisemmin ollut työlästä ja sen tarkkuus on pitkälti riippunut mallintajasta. Tässä diplomityössä päästään hyödyntämään uusimpia ja realistisempia soodakattiloiden CFD- malleja, joiden avulla pystytään luomaan aikaisempaa tarkemmat lämpövuojakaumat soodakattilan lämpöpinnoille. Tämä muutos parantaa vesikiertolaskennan tarkkuutta. Työn kokeellisessa osassa uutta Excel laskentatyökalua ja uusia lämpövuoarvoja testataan käytännössä. Eräs vanha Apros- vesikiertomalli päivitetään uusilla lämpövuoarvoilla ja sen rakenteeseen tehdään muutoksia tarkkuuden parantamiseksi. Uuden mallin toimivuutta testataan myös 115 %:n kapasiteetilla ja tutkitaan kuinka kyseinen vesikiertopiiri reagoi suurempaan lämpötehoon. Näitä kolmea eri tilannetta vertaillaan toisiinsa ja tarkastellaan eroavaisuuksia niiden vesi-höyrypiireissä.

Regulatory crosstalk by protein kinases on CFTR trafficking and activity

Cystic Fibrosis Transmembrane Conductance Regulator (CFTR) is a member of the ATP binding cassette (ABC) transporter superfamily that functions as a cAMP-activated chloride ion channel in fluid-transporting epithelia. There is abundant evidence that CFTR activity (i.e., channel opening and closing) is regulated by protein kinases and phosphatases via phosphorylation and dephosphorylation. Here, we review recent evidence for the role of protein kinases in regulation of CFTR delivery to and retention in the plasma membrane. We review this information in a broader context of regulation of other transporters by protein kinases because the overall functional output of transporters involves the integrated control of both their number at the plasma membrane and their specific activity. While many details of the regulation of intracellular distribution of CFTR and other transporters remain to be elucidated, we hope that this review will motivate research providing new insights into how protein kinases control membrane transport to impact health and disease.

Prática de ensino supervisionada em educação pré-escolar: promoção de sustentabilidade em educação de infância

O presente relatório da Prática de Ensino Supervisionada (PES) visa descrever e explicitar o trabalho desenvolvido no âmbito das Unidades Curriculares Prática de Ensino Supervisionada em Creche e em Jardim-de-Infância do Mestrado em Educação Pré-escolar da Universidade de Évora, com o objetivo de promover a sustentabilidade ambiental, económica, cultural e social, nestes dois contextos. Tendo como ponto de partida o interesse pessoal pela temática que considero fundamental ser promovida e trabalhada precocemente (em creche e jardim de infância), com vista ao desenvolvimento de uma literacia ambiental, acresceu a constatação de práticas de sustentabilidade ambiental, económica cultural e social pouco consolidadas na instituição onde decorreu a PES. O recurso à escala ERS-SDEC, num processo de investigação ação, onde a análise, reflexão e avaliação conduziu a um planeamento intencional e a uma ação educativa que envolveu crianças, famílias, equipa educativa e comunidade, promovendo aprendizagens e produzindo mudanças ao nível da adoção de hábitos e práticas mais sustentáveis. Foram essenciais para a concretização dos objetivos da PES, a inscrição da instituição no Programa Eco Escolas, os princípios pedagógicos do Movimento da Escola Moderna e as Orientações Curriculares para a Educação Pré-escolar; ABSTRACT: This report of Supervised Teaching Practice (STP) aims to describe and explain the work carried out within the framework of the courses Supervised Teaching Practice in Creche and Preschool of the Masters degree in Preschool Education of the University of Évora, in order to promote environmental, economic, cultural and social sustainability in these two contexts. The starting point was my personal interest on the theme, which I consider fundamental promoting early on (in creche and Preschool), to develop an environmental literacy, as well as the realization that environmental sustainability practices were poorly consolidated in the institution where I developed the STP. The use of the ERS-SDEC scale, in a process of research-action, where the analysis, reflection and evaluation led to an intentional planning and an educational activity involving children, families, educational staff and community, promoting learning, changing habits and developing more sustainable practices. It was essential the enrollment in the Eco-Schools Program, the adoption of the pedagogic principles of the Modern School Movement and of the Portuguese Curricular Guidelines for Preschool Education.