6 resultados para psychologische flexibiliteit

em Open University Netherlands


Relevância:

100.00% 100.00%

Publicador:

Resumo:

Eén van de meest voorkomende stoornissen bij kinderen is de angststoornis en gangbare behandelmethoden sluiten niet altijd goed aan bij deze groep. Om kinderen optimaal te kunnen begeleiden of te behandelen is inzicht in factoren die een rol spelen bij angst van belang. Het doel van dit onderzoek, uitgevoerd in het kader van de masterthesis Klinische Psychologie, is het vergroten van inzicht in de mate waarin ouderlijke controle en psychologische inflexibiliteit een rol spelen bij angst. Ouderlijke controle staat in dit verband voor de mate waarin ouders gedrag van hun kind begrenzen en reguleren en psychologische flexibiliteit voor de mate waarin kinderen in staat zijn adequaat en doelgericht te kunnen reageren. Eerder onderzoek laat een verband zien tussen angst en psychologische inflexibiliteit en tussen angst en ouderlijke controle. Ook zijn er aanwijzingen voor een verband tussen ouderlijke controle en psychologische inflexibiliteit. Onderzoeksresultaten met betrekking tot de interactie tussen deze drie variabelen bij kinderen in de basisschoolleeftijd ontbreken vooralsnog. In dit onderzoek, dat de vorm heeft van een survey en is uitgevoerd bij de jeugd-GGZ en bij basisscholen in Groningen en Friesland, wordt getracht deze onderlinge samenhang in beeld te brengen. Zesenveertig kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 12 jaar, waarvan 11 met een gediagnosticeerde angststoornis, hebben de AFQ-Y, de SCAS en een vragenlijst gebaseerd op de EMBU-C ingevuld. Hiermee zijn respectievelijk de mate van psychologische flexibiliteit, de mate van angst en de mate van ouderlijke controle gemeten. Met behulp van t-toetsen is nagegaan of de scores op deze drie variabelen verschillen bij kinderen die zijn gediagnosticeerd met een angststoornis (klinische groep) en kinderen die niet zijn gediagnosticeerd met een angststoornis (controlegroep). Daarnaast is gekeken of meisjes en jongens verschillend scoorden op deze factoren. Verder is voor de totale groep met behulp van een correlatie- en regressieanalyse de samenhang tussen de variabelen onderzocht en nagegaan of er sprake was van een mediërend effect van psychologische flexibiliteit. Uit de resultaten kwam naar voren dat kinderen uit de klinische groep hoger scoorden op angst, ouderlijke controle en psychologische inflexibiliteit. Verder scoorden meisjes hoger op angst en jongens hoger op ouderlijke controle. Uit de correlatie– en regressie analyses bleek dat de mate van angst en de mate van psychologische inflexibiliteit hoger is naarmate er meer ouderlijke controle is en de mate van angst lager is naarmate de psychologische flexibiliteit hoger is. Daarnaast bleek psychologische flexibiliteit het verband tussen ouderlijke controle en angst te mediëren. Geconcludeerd kan worden dat psychologische flexibiliteit een zeer belangrijke rol speelt bij angst en bij angststoornissen en dat preventie en behandeling gericht op het vergroten van de psychologische flexibiliteit, de mate van angst bij kinderen kan verminderen.

Relevância:

70.00% 70.00%

Publicador:

Resumo:

Pesten komt voor op alle scholen en kan psychosociale gevolgen hebben zoals (sociale) angst klachten. Op cognitieve gedragstherapie gebaseerde interventies hebben dikwijls de voorkeur bij behandeling van de klachten. De cognitieve vaardigheden van kinderen van 8 tot 11 jaar schieten echter soms tekort om optimaal te kunnen profiteren van cognitieve therapie. Acceptance and Commitment Therapy (ACT) zet in op het vergroten van de psychologische flexibiliteit en is mogelijk een geschikte alternatieve therapie voor kinderen. In de huidige studie werd onderzocht of psychologische inflexibiliteit een onderliggend probleem vormt bij kinderen die angsten hebben of dat gepest worden de kwetsbaarheid voor psychologische inflexibiliteit vergroot. Er werd een positieve samenhang tussen de variabelen psychologische inflexibiliteit, (sociale) angst en gepest worden verwacht. Tevens werd verwacht dat de positieve samenhang tussen gepest worden en (sociale) angst wordt gemodereerd door psychologische inflexibiliteit. Aan 126 kinderen, 66 jongens en 60 meisjes in de leeftijd van 8 tot 11 jaar, afkomstig van basisscholen in Zuid-Nederland werd door de ouders toestemming verleend voor deelname. Eenmalig werden een drietal zelfrapportage vragenlijsten klassikaal aan de kinderen voorgelegd. (Sociale) angst werd gemeten met de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders-71 (SCARED-71), gepest worden werd gemeten met de Personal Experience Checklist-32 (PECK-32) en psychologische inflexibiliteit werd gemeten met de Avoidance and Fusion Questionnaire for Youth (AFQ-Y). Er werd een positieve samenhang gevonden tussen psychologische inflexibiliteit, (sociale) angst en gepest worden. Een moderatie effect van psychologische inflexibiliteit op de relatie tussen gepest worden en (sociale) angstklachten werd niet gevonden. De huidige studie bevestigt dat psychologische inflexibiliteit een onderliggend probleem vormt voor kinderen met angsten of kinderen die gepest worden. De gevonden verbanden bleken sterker voor angst als algemene trek dan voor sociale angst. Geslacht werd ter controle meegenomen in de analyses, maar verschillen tussen jongens en meisjes werden niet gevonden. ACT vermindert de psychologische inflexibiliteit door het versterken van de psychologische flexibiliteit. De verwachting dat de inzet van ACT de angstklachten en de gevolgen van het gepest worden bij kinderen kan verminderen wordt middels deze studie ondersteund. Verklaringen, beperkingen en relevantie worden besproken evenals suggesties voor verder onderzoek.

Relevância:

20.00% 20.00%

Publicador:

Resumo:

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar dankbaarheid in een Nederlandstalige populatie, ook de relatie tussen dankbaarheid en het hebben van intrinsieke doelen is niet eerder onderzocht. In deze cross-sectionele studie met behulp van een vragenlijst is onderzocht of de associatie tussen dankbaarheid en het hebben van intrinsieke levensdoelen gemedieerd wordt door de psychologische basisbehoeften: autonomie, verbondenheid en competentie. Aanvullend is er gekeken of er een positieve associatie is tussen het hebben van intrinsieke levensdoelen en het niveau van subjectief welbevinden. De onafhankelijke variabele dankbaarheid is gemeten met de GQ-NL. De mediërende variabele psychologische basisbehoeften is gemeten met de BPNS. De variabele intrinsieke doelen werd gemeten met de AI-index, deze werd zowel als afhankelijke als onafhankelijk variabele gebruikt. De afhankelijke variabele subjectief welbevinden werd gemeten met de items van de PANAS en de SWLS. De onderzoeksgroep (N = 218) bestaat uit een convenience sample van 48 mannen en 170 vrouwen, variërend in leeftijd tussen 20 en 74 jaar. De gerapporteerde gegevens zijn volgens het stappenplan van Baron en Kenny voor mediatie getoetst door middel van multiple hiërarchische regressie analyses en een Sobel test. De aanvullende hypothese werd getoetst door middel van een hiërarchische multiple regressie analyse. Uit de resultaten blijkt dat er sprake is van een positieve samenhang tussen dankbaarheid en intrinsieke levensdoelen, B = .326 (t = 5.36, p < .001), naarmate mensen hoger scoren op dankbaarheid streven zij meer intrinsieke levensdoelen na. Deze relatie wordt deels gemedieerd door de psychologische basisbehoeften, Sobel Test statistic: 2.06 (SD = 0.03), p < .05 . Daarnaast blijkt er sprake te zijn van een significante positieve samenhang tussen het hebben van intrinsieke levensdoelen en subjectief welbevinden , B = .197 (t = 2.80, p < .05). Naarmate mensen meer intrinsieke doelen nastreven ervaren zij een hogere mate van subjectief welbevinden. Dit onderzoek toont aan dat er een positieve associatie bestaat tussen dankbaarheid en intrinsieke levensdoelen, welke deels gemedieerd wordt door de psychologische basisbehoeften. Het nastreven van intrinsieke doelen draagt bij aan een hogere mate van subjectief welbevinden. Deze studie geeft inzicht in de werkingsmechanismen van dankbaarheid en biedt aanknopingspunten voor het inzetten van dankbaarheid in interventies om mensen te coachen richting het nastreven van intrinsieke doelen teneinde het welbevinden van mensen te verhogen.

Relevância:

10.00% 10.00%

Publicador:

Resumo:

Doordat verhevigde concurrentiekrachten bedrijven dwingen om sneller te innoveren als voorheen wordt innovatie gezien als de belangrijkste uitdaging voor zowel publieke als private organisaties in de huidige tijd. Omdat elk nieuw product of innovatie start met 1 persoon in de organisatie die een vernieuwend idee heeft en dit idee in actie wil omzetten, is het van belang om het innovatiepotentieel van alle werknemers in de organisatie te benutten. Een belangrijke rol hierin is weggelegd voor de directe leidinggevende die met zijn gedrag in staat is om het innovatieve werkgedrag (IWG) van zijn ondergeschikten te stimuleren. In dit rapport is onderzocht of dienend leiderschap (DL), een leiderschapsstijl die in het bijzonder opvalt door de nadruk die hierin wordt gelegd op de emotionele, relationele en morele dimensies van leiderschap, IWG van werknemers bevordert. De relatie tussen deze leiderschapsstijl en individueel IWG is niet eerder onderzocht maar door aanwijzingen in de literatuur en empirisch onderzoek naar verwante concepten, was de verwachting dat DL IWG positief zou beïnvloeden en dat er een (gedeeltelijk) mediërende rol zou zijn weggelegd voor het gevoel van psychologische veiligheid (PV) dat werknemers ervaren in hun werkteam. Aan de hand van een open online vragenlijst met gestructureerde vragen zijn 226 werknemers, werkzaam in Nederland en Vlaanderen in een variëteit aan bedrijfstakken, ondervraagd. Middels de vragenlijst is in kaart gebracht: de perceptie van werknemers van het DL van hun directe leidinggevende, hoe groot het gevoel van PV is dat werknemers ervaren in hun werkteam en de mate waarin werknemers van zichzelf vinden dat zij IWG vertonen. Uit het onderzoek blijkt dat naarmate werknemers hun leidinggevende meer als dienend leider percipiëren zij zichzelf significant hoger scoren op IWG. Van de 8 dimensies waar DL uit bestaat (empowerment, accountability, nederigheid, dienstbaarheid, authenticiteit, moed, vergeving en rentmeesterschap) blijken enkel de dimensies empowerment en authenticiteit een significante invloed uit te oefenen op IWG boven de bijdragen van de andere DL-dimensies. Uit het onderzoek blijkt ook dat naarmate werknemers hun leidinggevende meer als dienend leider percipiëren, zij een significant hoger gevoel van PV in hun werkteam rapporteren. Hoewel er ook een significant positief verband is gevonden tussen het gevoel van PV dat werknemers ervaren in hun werkteam en de scores die zij zichzelf geven op IWG, blijkt PV geen mediërende rol te spelen in de relatie tussen DL en IWG. DL is in het onderzoek een dubbel zo sterke voorspeller gebleken van IWG dan PV. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar de relatie tussen DL, PV en IWG zijn onder andere dat PV en IWG op groepsniveau worden onderzocht in plaats van op individueel niveau, dat autonomie en zelfvertrouwen als variabelen worden meegenomen in het onderzoek en dat ook gebruik wordt gemaakt van beoordelingen van leidinggevenden voor wat betreft IWG in plaats van enkel van zelfbeoordeling. Organisaties die het belangrijk vinden dat het innovatiepotentieel van al hun werknemers wordt aangesproken, hebben leidinggevenden nodig die authentiek zijn en die hun ondergeschikten kunnen empoweren. Praktische aanbeveling is dan ook dat gedragingen van leidinggevenden die te maken hebben met empowerment en authenticiteit door de organisatie gestimuleerd worden. Het betreft hier onder andere de volgende leiderschapsgedragingen: werknemers aanmoedigen zich persoonlijk te ontwikkelen, werknemers het gevoel geven dat ze bekwaam zijn, sturen op het nemen van zelfstandige beslissingen (empowerment), professionele rollen ondergeschikt maken aan wie men is als persoon, doen wat beloofd is, eerlijk zijn en zich kwetsbaar durven opstellen (authenticiteit).

Relevância:

10.00% 10.00%

Publicador:

Resumo:

Empirische studies hebben aangetoond dat bij ouderen een veilige hechting positief samenhangt met het niveau van welbevinden. Hechting is een relatief stabiel en moeilijk te beïnvloeden persoonlijk kenmerk en daarom is het belangrijk om mediatoren van het verband tussen hechting en psychologische uitkomstmaten te vinden die met interventies te beïnvloeden zijn. De vraagstelling van de studie luidde: ‘Welk verband bestaat er tussen hechting en welbevinden bij ouderen en wordt dit verband gemedieerd door mindfulness en zingeving?’. De huidige studie was een survey met één meetmoment. De 210 respondenten waren 65 jaar of ouder (M = 71.25, SD = 5.42) en thuiswonend. Daarnaast mochten ze geen ernstige geheugenproblemen of een psychiatrische stoornis hebben. Via de sneeuwbalmethode werden de respondenten mondeling of schriftelijk door de onderzoeker benaderd. De vragenlijst kon anoniem online of op papier worden ingevuld. Hechting werd gemeten met de Experiences in Close Relationships-Revised (ECR-R), mindfulness met de Five Facet Mindfulness Questionnaire (FFMQ), zingeving met de Meaning in Life Questionnaire, subschaal ‘Presence of meaning in life’ (MLQ-P) en welbevinden met de Positive Affect Negative Affect Scale (PANAS) en de Satisfaction With Life Scale (SWLS). Zowel hechtingsgerelateerde angst (‘angst’) als hechtingsgerelateerde vermijding (‘vermijding’) bleek in correlatieanalyses negatief samen te hangen met mindfulness, zingeving en welbevinden. Tussen mindfulness, zingeving en welbevinden werden positieve verbanden gevonden. De (seriële) mediatieanalyse werd uitgevoerd met behulp van de macro PROCESS 2.13. Zowel het verband tussen ‘angst’ en welbevinden als tussen ‘vermijding’ en welbevinden werd volledig (serieel) gemedieerd door mindfulness en zingeving.

Relevância:

10.00% 10.00%

Publicador:

Resumo:

Ten eerste wordt nagegaan of volwassenen met ASS beperkt zijn in hun executieve functies Cognitieve Flexibiliteit, Zelfevaluatie, Initiatief nemen, Werkgeheugen en Plannen en Organiseren. Ten tweede wordt onderzocht of beperkingen in het executief functioneren (EF) negatief samenhangen met het gebruik van een probleemgerichte copingstijl (H.1), positief met het gebruik van een emotiegerichte copingstijl (H.2) en positief met gebruik van een passief reactiepatroon (H.3). Daarnaast wordt exploratief onderzocht of leeftijd een modererende invloed heeft op bovengenoemde drie relaties. Volwassenen met een gemiddeld of hoger intelligentieniveau bij wie ASS is vastgesteld hebben een zelfrapportagevragenlijst ingevuld (survey met één meetmoment). Circa 27% van de data is afkomstig uit GGZ-cliëntendossiers, de overige data zijn afkomstig via respondentenwerving (53% non-respons op 182 uitgezette vragenlijsten). Naast enkele biografische gegevens werd gebruik gemaakt van de Brief-A, die beperkingen in het executief functioneren meet en van de Utrechtse Copinglijst (UCL), die het gebruik van zeven copingmechanismen in kaart brengt. Conform H.1 blijken beperkingen in het EF (met name Cognitieve Flexibiliteit) gerelateerd te zijn aan een geringer gebruik van probleemgerichte coping. H.2 wordt niet ondersteund door de bevindingen, aangezien resultaten erop wijzen dat EF geen variantie verklaart in het gebruik van emotiegerichte coping. EF doet dit wel ten aanzien van een passieve reactie, conform H.3. Met name Cognitieve Flexibiliteit en Werkgeheugen spelen hier een betekenisvolle rol. Er is geen significante ondersteuning voor een modererende rol van leeftijd in de drie verbanden.